200806441/1/H1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 juli 2008 in zaak nr. 07/919 in het geding tussen:
1. stichting "Stichting Vesting Oudeschans", gevestigd te Oudeschans,
2. [wederpartij sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde.
Bij besluit van 16 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van een gevelpaneel van een bestaand woongebouw en het aanbrengen van een dakraam in dat gebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 juli 2007 heeft het college de door [wederpartij sub 2] en anderen en de stichting "Stichting Vesting Oudeschans" (hierna tezamen: [wederpartij sub 2] en anderen) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2008, verzonden op 10 juli 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij sub 2] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij sub 2] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2009, waar het college, vertegenwoordigd door T. Blokzijl LL.M., ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [wederpartij sub 2] en J.R.J. Lambeek, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon, gehoord.
2.1. Het geschil beperkt zich tot het bouwplan voor zover dat voorziet in het plaatsen van dubbele deuren, waarvan het houten deel naar buiten en het glazen deel naar binnen openslaat. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "Oudeschans" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden II" en de aanvullende bestemmingen "beschermd dorpsgezicht" en "archeologisch waardevol gebied".
2.2. Ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden II" aangewezen gronden bestemd voor:
1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
2. woonhuizen, met daaraan ondergeschikt: winkels; restaurants; ateliers.
Ingevolge artikel 5, lid E, voor zover thans van belang, wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 28, lid A, in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een andere functie dan het wonen, zoals genoemd in lid A, sub 2, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale oppervlakte van het hoofdgebouw en de, voor zover aanwezige, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
Ingevolge artikel 28, lid A, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.
Ingevolge artikel 29, lid C, mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het met het bouwplan beoogde gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het voert hiertoe aan dat op de bouwaanvraag is vermeld dat het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk veranderen van een winkel/woonpand, namelijk door het aanbrengen van een gevelopening, en dat dit in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook indien het bouwplan is aangevraagd met het oog op het toekomstig gebruik van een deel van het pand als theehuis en atelier, is dat volgens het college in overeenstemming met het bestemmingsplan. Het wijst in dit verband op de brief van 6 december 2006 die het aan [vergunninghouder] heeft gezonden en waarin haar is medegedeeld dat, om te voldoen aan het bepaalde in artikel 5, lid E, van de planvoorschriften, de bedrijfsvloeroppervlakte op het perceel maximaal 35,61 m², zijnde 40% van de totale oppervlakte van het pand, mag bedragen. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat [vergunninghouder] hiermee akkoord is, omdat zij niet op deze brief heeft gereageerd.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr.
200409527/1) moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om bouwvergunning te weigeren, indien op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet.
Ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat daarvan in dit geval geen sprake is. Blijkens de brief van [vergunninghouder] van 24 september 2006 aan het college is zij voornemens in het pand op het perceel een theeschenkerij/proeverij annex atelier te realiseren. Aangezien een theeschenkerij kan worden aangemerkt als een soort restaurant, is ingevolge artikel 5, lid A, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften het met het bouwplan beoogde gebruik op het perceel toegestaan. Het bouwplan is derhalve in overeenstemming met het bestemmingsplan. Ter zitting heeft [vergunninghouder] voorts toegelicht dat zij zich kan vinden in het door het college in de brief van 6 december 2006 gestelde en dat het in Oudeschans niet ongebruikelijk is om in dezelfde ruimte te wonen en te werken. Zij heeft medegedeeld dat bij de restauratie van het pand die in het verleden is uitgevoerd een destijds bestaande deur is verwijderd, dat zij meer licht wil hebben ten behoeve van wonen en werken en daarom een glazen deur wil aanbrengen. Tevens heeft zij verklaard dat het pand overeenkomstig het bestemmingsplan zal worden gebruikt. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat [vergunninghouder] instemt met de brief van 6 december 2006 en dat het met het bouwplan voorgenomen gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college onvoldoende heeft getoetst of het met het bouwplan beoogde gebruik betrekking heeft op andere doeleinden dan waarin de bestemming voorziet.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de overgebleven beroepsgrond van [wederpartij sub 2] en anderen beoordelen, waaraan de rechtbank niet is toegekomen.
2.5. [wederpartij sub 2] en anderen hebben betoogd dat het college in het besluit op bezwaar niet heeft bezien of toekomstig gebruik van het perceel als theeschenkerij en atelier, dat in strijd zou zijn met artikel 5, lid E, van de planvoorschriften, onder het overgangsrecht als vermeld in artikel 29, lid C, van die voorschriften valt.
2.5.1. Zoals hiervoor onder 2.3.1 is overwogen is het met het bouwplan beoogde gebruik van het pand als theeschenkerij en atelier in beperkte omvang in overeenstemming met het bestemmingsplan. Of zodanig gebruik al dan niet in overeenstemming is met artikel 29, lid C, van de planvoorschriften, indien dat in de toekomst de in artikel 5, lid E, van de planvoorschriften vermelde omvang te boven zou gaan, is in deze procedure niet aan de orde. Het college is in het besluit op bezwaar dan ook terecht aan deze vraag voorbijgegaan.
2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [wederpartij sub 2] en anderen ingestelde beroep tegen het besluit van 23 juli 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 juli 2008 in zaak nr. 07/919;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009