200808911/1/H1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 4 november 2008 in zaak nr. 08/566 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder (hierna: het college) geweigerd aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. R.J. van Rijn en [vergunninghouder], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.K. Mintjes, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een bedrijfswoning. Het college heeft op 28 februari 2002 de aanvraag om bouwvergunning voor het bouwplan ontvangen. Toen gold op het perceel het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraggenburg". Ten tijde van de besluiten van 24 juli 2007 en 19 februari 2008 was het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004" van kracht.
Het college heeft in het besluit van 19 februari 2008 aan de handhaving van de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid de aansluiting van de Hertenweg op de Zuiderringweg via een rotonde wil realiseren en dat uitvoering van het bouwplan met zich zou brengen dat de rotonde vanwege de geluidscontour van de woning niet zou kunnen worden gerealiseerd.
2.2. [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college het bouwplan ten onrechte aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraggenburg" heeft getoetst.
2.2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraggenburg" rustte op gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 10, van de voorschriften van dit bestemmingsplan wordt onder dienstwoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, voor zover thans van belang, mag één bij het bedrijf benodigde dienstwoning worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de dienstwoning zal worden gebouwd binnen een strook van 15.00 m vanaf de aan de wegzijde gelegen bebouwingsgrens waarbij de voorgevel gelegen zal zijn op een afstand van ten hoogste 5.00 m vanaf de bebouwingsgrens, met inachtneming van het bepaalde onder b en c;
b. de onder a bedoelde dienstwoning uitsluitend gebouwd mag worden buiten de 50 dB(A)-contour, behoudens het bepaalde onder c;
c. de onder a bedoelde dienstwoning ook gebouwd mag worden binnen de 50 dB(A)-contour mits Gedeputeerde Staten een hogere grenswaarde hebben verleend tot 55 dB(A);
d. de inhoud van de dienstwoning ten hoogste 600 m3 en de goothoogte maximaal 5.50 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van dit plan in die zin dat van de maten genoemd in dit plan wordt afgeweken, mits deze afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan gegeven maten.
2.2.2. Ingevolge het bestemmingsplan " Kraggenburg 2004" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 8, lid B, aanhef en onder 1, onder e, van de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn op de tot "Bedrijfsdoeleinden" bestemde gronden dienstwoningen uitsluitend toegestaan indien en voor zover deze gronden zijn aangeduid met "dienstwoning toegestaan" met dien verstande dat per bouwperceel ten hoogte 1 dienstwoning is toegestaan, de inhoud van een dienstwoning ten hoogte 600 m3 en de goothoogte ten hoogste 5,50 m bedraagt.
2.2.3. Het betoog van [appellante] faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2003 in zaak nr.
200201897/1) is het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Aan een ten tijde van de indiening bij de gemeente van een bouwaanvraag nog wèl, maar ten tijde van de beslissing daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldend bestemmingsplan mag, bij wijze van uitzondering op dat uitgangspunt, slechts worden getoetst indien ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden voor een nieuw bestemmingsplan dan wel een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was.
Die uitzondering doet zich hier niet voor. Niet is geschil is dat de door [appellante] aangevraagde woning in strijd was met het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b en c van de voorschriften van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraggenburg" en voorts dat de woning een inhoud had van 650,25 m3 en derhalve de in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de voorschriften van dat bestemmingsplan maximaal toegestane inhoud overschreed. Dat dit plan een bepaling bevatte krachtens welke het college vrijstelling voor die overschrijding kon verlenen doet daaraan niet af, zoals eveneens is overwogen in de hiervoor vermelde uitspraak. Aan het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college vrijstelling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van dit plan kon verlenen, wordt dan ook niet toegekomen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bouwaanvraag ten tijde van het besluit op bezwaar aan het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004" diende te worden getoetst. De rechtbank heeft evenzeer terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met dat bestemmingsplan, omdat zich volgens de plankaart op het perceel geen aanduiding "dienstwoning toegestaan" bevindt.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. Zij wijst in dit verband op de brief van 11 mei 2006 waarin, voor zover thans van belang, het college haar heeft medegedeeld dat bouwvergunning voor de woning zal worden verleend, indien zij de bouwtekeningen zodanig aanpast dat de inhoud van de bedrijfswoning niet meer dan 660 m3 bedraagt, de woning gesitueerd is binnen de strook van 15 m waar op basis van het bestemmingsplan mag worden gebouwd en zij een akoestisch onderzoek laat verrichten waaruit blijkt dat de binnenwaarde van de woning niet meer dan 35 dB(A) bedraagt. Zij voert aan dat zij aan deze voorwaarden heeft voldaan, zodat zij erop mocht vertrouwen dat het college zijn belofte nakomt en bouwvergunning verleent.
2.3.1. Dit betoog slaagt evenmin. In de brief van 11 mei 2006 heeft het college vooropgesteld dat het niet bereid is de gemeenteraad te vragen vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen. Voorts heeft het college bij brief van 6 juli 2006 aan [appellante] medegedeeld dat, indien zij de bouwaanvraag wenst te vervangen door een aanvraag voor een andere woning, de nieuwe aanvraag aan het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004" dient te worden getoetst dat geen bedrijfswoningen op het perceel toestaat. Het college heeft in die brief eveneens vermeld dat dan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO benodigd is en dat de kans dat daaraan medewerking wordt verleend, niet erg groot wordt geacht.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, het college de bouwaanvraag ten onrechte aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraggenburg" heeft getoetst en uit de brief van 6 juli 2006 valt af te leiden dat het niet bereid is vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004", kan de brief van 11 mei 2006 niet worden beschouwd als een concrete toezegging van het college waaraan [appellante] het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling van het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004" voor de oprichting van een bedrijfswoning op het perceel zou verlenen.
De rechtbank heeft dan ook terecht haar beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen.
2.4. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan haar belangen bij realisering van het bouwplan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de wenselijkheid van een eventuele rotonde.
2.4.1. Bij brief van 10 oktober 2006 heeft het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting van de provincie Flevoland naar aanleiding van het door het college in het kader van het vooroverleg, als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening, toegezonden voorontwerp-bestemmingsplan "Kraggenburg-West 2006", opgemerkt dat uit het oogpunt van verkeersveiligheid dringend in overweging wordt gegeven de aansluiting van de Hertenweg op de Zuiderringweg uit te voeren door middel van een rotonde. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat de zinsnede in bedoelde brief weliswaar als advies is geformuleerd, maar dat het aanbeveling verdient dergelijke adviezen op te volgen, temeer daar het hier een gebiedsontsluitingsweg betreft waarbij de provincie als wegbeheerder is betrokken.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college afdoende heeft gemotiveerd waarom het belang van het realiseren van een rotonde zwaarder dient te wegen dan de belangen van [appellante] bij oprichting van de door haar gewenste bedrijfswoning.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.7. Het verzoek van [appellante] om toepassing te geven aan artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden afgewezen, reeds omdat deze bepaling daarvoor geen grondslag biedt ingeval het beroep ongegrond is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009