ECLI:NL:RVS:2009:BI1876

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805673/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen beschoeiing waterkant door waterschap Rivierenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juni 2008, waarin het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland ongegrond werd verklaard. Het handhavingsverzoek was gericht tegen de beschoeiing van de waterkant langs het perceel van [appellant] in [plaats]. Het college had op 19 oktober 2005 het verzoek afgewezen, omdat de beschoeiing was aangebracht overeenkomstig een eerder verleende vergunning en er geen gebreken in de staat van onderhoud waren geconstateerd.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht geen grond had gezien om handhavend op te treden. In hoger beroep heeft [appellant] zijn gronden aangevuld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Afdeling stelt vast dat de beschoeiing in goede staat verkeert en dat de vergunning niet is bestreden. Het betoog van [appellant] over eigendomsverhoudingen wordt als niet ter zake doende beschouwd.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen in naam der Koningin en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.

Uitspraak

200805673/1/H2.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juni 2008 in zaak nr. 06/2899 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de beschoeiing van de waterkant langs zijn perceel [locatie] in [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 september 2008.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Ginkel, ambtenaar in dienst van het waterschap Rivierenland, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden heeft bij besluit van 16 februari 1998 vergunning verleend aan de gemeente Leerdam (hierna: de gemeente) voor het bouwrijp maken van het plan Ter Leede zuid-oosthoek in Leerdam (hierna: de vergunning). Hiertoe is onder meer langs de oost- en noordzijde van het perceel een watergang en beschoeiing voorzien. Tegen de vergunning is geen beroep ingesteld, zodat deze rechtens onaantastbaar is.
Het college heeft het handhavingsverzoek van [appellant] afgewezen omdat de beschoeiing overeenkomstig de vergunning is aangebracht en de staat van onderhoud geen gebreken vertoont.
2.2. In hoger beroep kan slechts het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen de beschoeiing aan de orde komen. De rechtbank is derhalve terecht voorbijgegaan aan het betoog van [appellant]over de verlening van de vergunning.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht geen grond heeft gezien om handhavend op te treden.
2.3.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de beschoeiing is aangebracht overeenkomstig de niet bestreden vergunning. Voorts is gebleken dat de beschoeiing in goede staat van onderhoud verkeert. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vergunningvoorschriften door de gemeente niet zijn overtreden en dat het college de bevoegdheid mist handhavend op te treden. Het betoog van [appellant] over het niet in acht nemen van eigendomsverhoudingen doet, wat hiervan ook zij, in dit geding niet terzake.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009
85-609.