200804192/1/R2.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de coöperatie "Conradi Coöperatief W.A.", gevestigd te Damwoude, gemeente Dantumadeel,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Dantumadeel (hierna: de raad) bij besluit van 2 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Damwoude-kom" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2008, en de coöperatie "Conradi Coöperatief W.A." (hierna: Conradi) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 24 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de raad, alsmede de Doopsgezinde Gemeente van Damwoude een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht.
[appellant sub 1] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. C. Lubben, en Conradi, vertegenwoordigd door drs. J. Takkebos, zijn verschenen. Voorts is daar de raad, vertegenwoordigd door R. de Boer, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actualisatie en samenvoeging van diverse voorheen voor de kern Damwoude geldende bestemmingsplannen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] richt zich in beroep tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" ter plaatse van het perceel ten noorden van het voetpad dat is gelegen tussen de Wyger Martensstraat en het Vermaningspad (hierna: het perceel). [appellant sub 1] wenst ter plaatse een woonbestemming ten behoeve van de realisering van een woning met tuin. Hij voert aan dat een dergelijke bestemming uit stedenbouwkundig oogpunt goed aansluit bij de aanwezige bebouwing en dat ter plaatse sprake is van een open gat als bedoeld in het zogenoemde opengatenbeleid van de gemeente Dantumadeel. Voorts stelt hij dat in een gelijke situatie op het perceel Vermaningspad 10 wel een woonbestemming is gelegd en dat verder ook de percelen Vermaningspad 1 en 7 een woonbestemming hebben gekregen.
2.3.1. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat een woonbestemming op het perceel niet aan de orde is, nu een dergelijke bestemming alleen wordt toegekend aan percelen waar een duidelijke ruimtelijke relatie aanwezig is met een woning, hetgeen hier niet het geval is. Het college heeft blijkens het bestreden besluit in navolging van de raad ook gewicht toegekend aan het feitelijke gebruik van het perceel.
2.3.2. Onbestreden is dat het perceel in het voorheen geldende plan in hoofdzaak een agrarische bestemming kende en dat het perceel feitelijk in gebruik is voor beweiding. Op het perceel is geen woning aanwezig.
Zoals uit de plantoelichting blijkt en naar ter zitting namens de raad is aangegeven, heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan wat betreft de mogelijkheden voor nieuwe woonbestemmingen laten leiden door het op 4 juli 2006 door de raad vastgestelde opengatenbeleid zoals neergelegd in de notitie "Invulling open gaten" (hierna: de notitie). De Afdeling stelt vast dat, zoals ook blijkt uit het deskundigenbericht en ter zitting door [appellant sub 1] is erkend, aan het opengatenbeleid in dit geval geen recht kan worden ontleend op een woonbestemming ter plaatse. Niet wordt immers voldaan aan de algemene toetsingscriteria. Uit paragraaf 5.3.1 gelezen in samenhang met paragraaf 5.3.2 van de notitie blijkt dat het opengatenbeleid eerst van toepassing is indien sprake is van een open gat dat aan beide zijden wordt geflankeerd door woonbebouwing die georiënteerd is op één en dezelfde weg waarlangs het open gat is gelegen. Hiervan is in dit geval geen sprake. Anders dan gesteld, dwong het beleid van de gemeente dan ook niet tot een toekenning van een woonbestemming aan het perceel.
Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat, afgezien van het beleid, uit stedenbouwkundig oogpunt de bouw van een woning op het perceel verantwoord is, overweegt de Afdeling dat uit het bestreden besluit en de toelichting ter zitting blijkt dat de raad, gelet op het feitelijk gebruik van het perceel, de bestemming "Groenvoorzieningen" ter plaatse uit ruimtelijk oogpunt meer passend heeft geacht dan een woonbestemming. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college, mede gelet op het feit dat niet is gebleken dat [appellant sub 1] een zodanig concreet bouwplan heeft dat daarmee rekening diende te worden gehouden, in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad voor een groenbestemming op het perceel.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met het perceel Vermaningspad 10 wordt overwogen dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat op dat perceel ingevolge het ter plaatse voorheen geldende plan een woonbestemming gold met de mogelijkheid tot bouw van twee woningen, waarvan er een ook al was gerealiseerd. Ook de genoemde gevallen aan het Vermaningspad 1 en 7 verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat ook daar ingevolge het voorheen geldende plan reeds woonbestemmingen waren met bouwmogelijkheden en daar voorheen ook feitelijk woningen aanwezig waren. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in navolging van de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de raad een en ander reeds heeft gemotiveerd in de reactie op de zienswijze van [appellant sub 1], bij welke motivering het college zich blijkens het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft aangesloten, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat, zoals [appellant sub 1] heeft gesteld, sprake zou zijn van een schending van het motiveringsbeginsel dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel.
2.3.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" ter plaatse van het perceel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre ongegrond.
2.4. [appellant sub 1] richt zich in beroep voorts tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" en de aanduiding "grasland" ter plaatse van de gronden van [appellant sub 1] ten zuiden van het voetpad dat is gelegen tussen de Wyger Martensstraat en het Vermaningspad (hierna: de gronden). [appellant sub 1] wenst ter plaatse een agrarische bestemming zoals in het voorheen geldende bestemmingsplan en voert daartoe onder meer aan dat de gronden feitelijk in agrarisch gebruik zijn en dat op de gronden ook een schuilgelegenheid voor paarden aanwezig is. Uit de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 april 2008 blijkt volgens hem dat de mogelijkheid bestond om die schuilgelegenheid te legaliseren onder de voorheen geldende bestemming.
2.4.1. Het college heeft blijkens het bestreden besluit ingestemd met de keuze van de raad ter plaatse van de gronden de bestemming "Groenvoorzieningen" met de aanduiding "grasland" te leggen en zich daarbij in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] geen agrarisch bedrijf voert en dat het feitelijke gebruik van het perceel ten behoeve van beweiding onder de nieuwe bestemming zonder meer kan worden voortgezet.
2.4.2. De gronden hadden in het voorheen geldende bestemmingsplan "Damwoude Kom" overwegend een agrarische bestemming.
Uit de gedingstukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting, blijkt dat [appellant sub 1] de gronden reeds jaren verpacht aan een naburige manegehouder die - naar ter zitting onweersproken is gesteld - tevens paarden fokt. De gronden werden onder het voorheen geldende plan ook gebruikt voor beweiding van paarden, en tevens voor ruwvoederwinning. Dit ook volgens de zienswijzennota als agrarisch aan te merken gebruik van de gronden is onverkort voortgezet bij de inwerkingtreding van het plan.
Uit het voorgaande volgt dat de gronden in gebruik zijn gebleven bij een agrarisch bedrijf. Dat de gronden geen eigendom zijn van de eigenaar van dit bedrijf, is in het kader van het plan niet van belang. De Afdeling is dan ook van oordeel dat in het door het college ingenomen standpunt dat [appellant sub 1] geen agrarisch bedrijf voert, geen rechtvaardiging is gelegen om af te wijken van de agrarische bestemming die in het voorheen geldende plan aan de gronden is toegekend.
Het betoog slaagt reeds op grond van het vorenstaande, zodat hetgeen in dit verband voorts is aangevoerd geen behandeling meer behoeft.
2.4.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" en de aanduiding "grasland" ter plaatse van de gronden niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" en de aanduiding "grasland" ter plaatse van de gronden.
2.5. Conradi richt zich tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Centrumdoeleinden" ter plaatse van de percelen langs de westzijde van de Hoofdweg en langs de Voorweg (hierna: de plandelen). Zij vreest dat als gevolg van de voorgestane centrumontwikkeling langs de Voorweg en de Hoofdweg in hoge mate overbewinkeling zal ontstaan, waardoor de winkeliers binnen het winkelcentrum aan de Conradi Veenlandstraat, voor wier belangen zij opkomt, in hun bestaansrecht zullen worden aangetast. Er zal volgens Conradi, gelet op de mogelijkheden die het plan biedt, dan ook een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau binnen Damwoude ontstaan. Uit de plantoelichting blijkt niet dat de ontwikkeling in distributieplanologisch opzicht aanvaardbaar is en ten onrechte is het college, zonder te beschikken over een distributieplanologisch onderzoek, ervan uitgegaan dat geen grote structurele verschuivingen te verwachten zijn, aldus Conradi. Volgens haar is daarbij ten onrechte voorbijgegaan aan resultaten van het in haar opdracht in 2004 uitgevoerde onderzoek door Droogh Trommelen Broekhuis B.V., zoals neergelegd in "Damwoude Visie winkelcentrum", welke resultaten geactualiseerd zijn door Droogh Trommelen en Partners bij brief van 8 februari 2007.
2.5.1. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat aan de bestemming "Centrumdoeleinden" langs de Hoofdweg en Voorweg een specifieke beleidskeuze ten grondslag ligt, inhoudende concentratie van voorzieningen in het gebied langs de Voorweg, Hoofdweg en het winkelcentrum Conradi-Veenlandstraat en minder sturing voor dat gebied, zodat bevorderd wordt dat Damwoude een levendig en aantrekkelijk hart krijgt met een mix van functies. In aansluiting daarop heeft het college ingestemd met de keuze voor die bestemming en zich daarbij in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat, vanwege de schaal van het gebied met de bestemming "Centrumdoeleinden" met bijbehorende bouwvlakken, in Damwoude geen structurele verschuivingen in de bestaande verzorgingsstructuur zijn te verwachten. Voorts heeft het in dit verband opgemerkt dat het reguleren van concurrentieverhoudingen niet tot de taak van de planwetgever behoort, dat de raad in zijn ogen genoegzaam betekenis heeft toegekend aan de bescherming van de bestaande verzorgingsstructuur van het gebied en dat een dergelijke bescherming zich niet hoeft uit te strekken over de marktpositie van afzonderlijke detaillisten. Eerst als het waarschijnlijk zou zijn geweest dat de vestiging van detailhandel in het centrumgebied zou kunnen leiden tot een duurzame ontwrichting van het in het gehele gebied aanwezige voorzieningenniveau die niet door dringende reden wordt gerechtvaardigd, zou volgens het college tot een ander oordeel kunnen worden gekomen. Een dergelijke duurzame ontwrichting is niet te verwachten, aldus het college.
2.5.2. De bestemming "Centrumdoeleinden" is blijkens de plankaart gelegd op in totaal bijna 140 percelen aan de Hoofdweg en de Voorweg.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de op de plankaart voor "Centrumdoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor:
b. gebouwen ten behoeve van detailhandel, dienstverlenende en maatschappelijke instellingen en overige publieksgerichte functies;
c. gebouwen ten behoeve van zakelijke dienstverlening;
d. ondergeschikte bebouwing.
Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat, zoals Conradi heeft aangevoerd, het plan ruime mogelijkheden biedt voor detailhandel langs de Hoofdweg en de Voorweg.
2.5.3. Uit de plantoelichting blijkt dat de toekenning van de bestemming "Centrumdoeleinden" in het plan is gerelateerd aan een bepaald gebied dat in de op 25 april 2006 door de raad vastgestelde structuurvisie "Hart van Damwoude" (hierna: de structuurvisie) is opgenomen. Het doel van de structuurvisie is om de centrumfunctie van Damwoude te versterken. Daarbij wordt, mede blijkens de kaart behorende bij de structuurvisie, ingezet op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor publieksgerichte functies langs zowel de Voorweg en bij het winkelcentrum aan de Conradi Veenlandstraat als in het tussenliggende gebied langs de Hoofdweg.
2.5.4. Volgens de raad is bewust gekozen om in overeenstemming met de structuurvisie een veelheid aan functies mogelijk te maken, omdat op voorhand niet is te voorzien welke functies binnen het centrumgebied tot ontwikkeling zouden kunnen komen en omdat bovendien een diversiteit aan functies wenselijk is om te bevorderen dat Damwoude een levendig en aantrekkelijk hart krijgt. De raad heeft voorts aangegeven dat aan de Voorweg en Hoofdweg thans hoofdzakelijk kleinere woningen liggen en dat, mede wegens de economische beperkingen zoals die ook naar voren komen uit het onderzoek van Conradi, functiewijzigingen zeer geleidelijk zullen plaatsvinden. Ook heeft de raad in dit verband opgemerkt dat er niet alleen ruimte wordt gelaten voor detailhandel, maar onder andere ook voor dienstverlenende bedrijven en maatschappelijke instellingen. Verder heeft de raad erop gewezen dat ingevolge artikel 7, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften een hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd, dat grotere bedrijven niet passen binnen de meeste bouwvlakken in de plandelen en dat de kans dat kleinschalige startersondernemingen zullen leiden tot een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur, mede gelet op de sterke positie van het winkelcentrum aan de Conradi Veenlandstraat, uiterst klein is te achten. Tot slot heeft de raad aangegeven dat de schaal van het gebied met de bestemming "Centrumdoeleinden" bewust is begrensd.
2.5.5. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat, zoals Conradi stelt, een substantiële uitbreiding van het winkelaanbod zal ontstaan binnen de planperiode. Daarbij is in aanmerking genomen dat de infrastructuur aan de Hoofdweg en de Voorweg zich niet leent voor een dergelijke uitbreiding, en dat uit het deskundigenbericht is af te leiden dat het onwaarschijnlijk is dat in de praktijk in alle 140 panden aan de Hoofdweg en de Voorweg detailhandelsvestigingen zullen komen.
Weliswaar heeft Conradi gewezen op de resultaten van het in haar opdracht uitgevoerde onderzoek, maar uit dit onderzoek blijkt geenszins dat de bestemming "Centrumdoeleinden" aan de Hoofdweg en de Voorweg een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur tot gevolg zal hebben. Bovendien is bedoeld onderzoek, dat met name betrekking had op de verplaatsing en uitbreiding van de supermarkt C1000, niet op de bestemming "Centrumdoeleinden" toegesneden en inmiddels achterhaald omdat - naar ter zitting is gebleken - de verplaatsing van de supermarkt C1000 niet meer aan de orde is.
Voorts heeft Conradi er nog op gewezen dat niet alleen kleinere bouwvlakken aan de Hoofdweg en Voorweg zijn opgenomen. Uit de plankaart blijkt inderdaad dat ter plaatse een aantal grotere bouwvlakken zijn, maar uit het deskundigenbericht blijkt dat daar overwegend reeds bedrijven zijn gevestigd. Ter zitting heeft Conradi verder gesteld dat ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de planvoorschriften in beperkte mate ondergeschikte bebouwing mogelijk maken buiten de bouwvlakken, in welke bebouwing ook detailhandel is toegestaan en dat gelet daarop niet enkel de omvang van de bouwvlakken maatgevend is voor de mogelijkheden tot detailhandel. De Afdeling overweegt dienaangaande echter dat niet aannemelijk is geworden dat de door Conradi bedoelde ondergeschikte bouwmogelijkheden van wezenlijke invloed zijn op de voorzieningenstructuur in het gebied.
2.5.6. Het voorgaande betekent dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen duurzame ontwrichting van de bestaande verzorgingsstructuur is te verwachten. Gelet op het vorenoverwogene heeft het college dan ook in het ontbreken van een distributieplanologisch onderzoek geen aanleiding behoeven te zien om goedkeuring aan de plandelen te onthouden.
Voor zover Conradi een toename van concurrentie vreest, stelt de Afdeling voorop dat er geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Hoewel de bestemming "Centrumdoeleinden" aan de Hoofdweg en de Voorweg negatieve invloed kan hebben op de omzet en de winst van de ondernemingen waarvoor Conradi opkomt, is niet aannemelijk gemaakt dat het college uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening meer gewicht had moeten toekennen aan de belangen van Conradi.
Dat naar stellen van Conradi diverse ondernemers in het verleden door de gemeente zijn bewogen tot verplaatsing vanuit het hart van het dorp naar het winkelcentrum aan de Conradi Veenlandstraat en in dat kader forse investeringen hebben moeten plegen met alle financiële risico’s van dien, maakt het voorgaande niet anders. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat een stimulering als bedoeld daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en overigens is, mede gelet op de structuurvisie, niet gebleken dat een ontwikkeling als thans in het plan neergelegd voor ondernemers niet als bekend kon worden verondersteld.
2.5.7. De Afdeling overweegt voorts dat ook hetgeen Conradi in het kader van haar beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de plangrenzen, geen doel kan treffen. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van het bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. Hiervan is echter in dit geval niet gebleken. Dat de ontwikkeling buiten het plangebied voor wat betreft het multifunctioneel centrum "Nijetille" een nauwe samenhang vertoont met een beoogde ontwikkeling in het plangebied betekent nog niet dat beide ontwikkelingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening in een en hetzelfde plan dienen te worden opgenomen. Wel dienen de ruimtelijke gevolgen van de invulling van een buiten de plangrenzen vallend gebied betrokken te worden bij dat plan. Dat in dit geval onvoldoende rekening is gehouden met de ruimtelijke gevolgen van het multifunctioneel centrum "Nijetille" aan de Voorweg, is, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, naar het oordeel van de Afdeling echter niet aannemelijk geworden, daargelaten dat de bedoelde ontwikkeling voor wat betreft de verplaatsing van de C1000 inmiddels is achterhaald.
2.5.8. De conclusie is dat hetgeen Conradi heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van Conradi is ongegrond.
2.6. Ten aanzien van [appellant sub 1] dient het college op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van Conradi bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 22 april 2008, kenmerk 00757497, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" en de aanduiding "grasland" ter plaatse van de gronden ten zuiden van het voetpad dat is gelegen tussen de Wyger Martensstraat en het Vermaningspad, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder II. genoemde besluit;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige en het beroep van Conradi Coöperatief W.A. ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 851,59 (zegge: achthonderdeenenvijftig euro en negenenvijftig cent), waarvan € 805,00 (achthonderdvijf euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Fryslân aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009