ECLI:NL:RVS:2009:BI2659

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807346/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk afval in Haarlem

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk afval door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Op 20 februari 2008 heeft het college de locatie RK13 aan de Van der Duijnstraat te Haarlem aangewezen voor deze inzamelvoorziening, ten behoeve van de bewoners van de Dickmansstraat en Rollandslaan. De appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stellen dat het college ten onrechte niet heeft gekozen voor een alternatieve locatie in de Dickmansstraat. Ze betogen dat de loopafstand naar de aangewezen locatie te groot is en dat de aanwezigheid van leidingen in de grond niet als een belemmering mag worden gezien, aangezien deze leidingen eenvoudig verwijderd kunnen worden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellanten doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waar de zaak op 15 april 2009 ter zitting is behandeld. De Afdeling heeft overwogen dat de aanwijzing van de locatie RK13 voldoet aan de wettelijke eisen en randvoorwaarden die zijn gesteld in de Wet milieubeheer en de gemeentelijke afvalstoffenverordening. De Afdeling concludeert dat de argumenten van de appellanten niet voldoende zijn om de keuze van het college te weerleggen. De Afdeling oordeelt dat de alternatieve locatie niet of minder geschikt is dan de gekozen locatie, en dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de motiveringsplicht.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep van de appellanten gegrond en vernietigt het besluit van het college van 18 juli 2008, waarbij het bezwaar van de appellanten ongegrond werd verklaard. De gemeente Haarlem wordt gelast om het griffierecht aan de appellanten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de aanwijzing van locaties voor afvalinzameling en de noodzaak van een deugdelijke motivering door het college.

Uitspraak

200807346/1/M1.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college), voor zover hier van belang, locatie RK13 gelegen aan de Van der Duijnstraat te Haarlem aangewezen voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk afval ten behoeve van de bewoners van de Dickmansstraat 2 tot en met 32 en 1 tot en met 19, Rollandslaan 14 tot en met 20 en Van der Duijnstraat 1 tot en met 15.
Bij besluit van 18 juli 2008 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 29 augustus 2008, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling, alwaar het beroepschrift op 3 oktober 2008 is ingekomen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2009, waar [een der appellanten], in persoon, en het college vertegenwoordigd door A.C. Timmer-van der Hoeven, werkzaam bij de gemeente, en A.B. Koster, werkzaam bij de naamloze vennootschap "Spaarnelanden N.V.", zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] kunnen zich niet vinden in de aanwijzing van locatie RK13 aan de Van der Duijnstraat te Haarlem, gelegen tegenover hun woningen, als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer. Zij betogen dat het college ten onrechte niet heeft gekozen voor de door hen voorgestelde alternatieve locatie in de Dickmansstraat te Haarlem voor het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer. Zij stellen in dit verband dat het college bij de beoordeling van de alternatieve locatie een fout heeft gemaakt in het berekenen van de loopafstand. Verder achten zij het argument van het college, dat de alternatieve locatie niet geschikt zou zijn vanwege de aanwezigheid van leidingen, niet steekhoudend. Uit de door hen bij KPN Telecom en NUON ingewonnen informatie zou blijken dat het om loze kabels en leidingen gaat die zonder moeite verwijderd kunnen worden. Ten slotte hebben zij ter zitting gewezen op het voordeel dat de alternatieve locatie is gelegen tussen twee blinde muren, waarbij er geen direct zicht op de afvalcontainer vanuit woningen bestaat.
2.1.1. Ingevolge artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel.
Ingevolge artikel 10.26, vierde lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, stelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer regels inhoudende de voorwaarden waaronder ingevolge het eerste lid kan worden bepaald dat huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel worden ingezameld. Hiertoe behoren in ieder geval regels omtrent de loopafstand van het perceel naar het inzamelpunt en de beschikbaarheid van het inzamelpunt.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, (hierna: de Regeling) is sprake van een laagdrempelige inzameling indien de afstand tussen het perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorziening of de clusterplaats niet meer bedraagt dan 75 meter. De gemeenteraad kan in bijzonder gevallen bij de verordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bepalen dat de afstand wordt vastgesteld op ten hoogste 125 meter.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2006 van de gemeente Haarlem kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.1.2. Ten behoeve van de locatiekeuze voor ondergrondse afvalcontainers in Haarlem heeft het college de nota "Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval" (hierna: de nota) vastgesteld.
Volgens de nota dient bij de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer rekening te worden gehouden met een aantal randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn loopafstand, bereikbaarheid, verkeersveiligheid, ondergrondse obstakels, parkeerplaatsen, bomen, inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten. De nota vermeldt over de verschillende randvoorwaarden, kort samengevat, het volgende. De container moet voor zowel de inzamelaar als voor de gebruiker voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn, en op een veilige wijze kunnen worden bereikt. Bij het bepalen van de locaties dient de ondergrond te worden onderzocht op de aanwezigheid van obstakels, zoals kabels en leidingen. De mogelijkheid tot het omleggen van dergelijke kabels en leidingen wordt standaard meegenomen in de locatiekeuze en afgewogen tegen het kostenaspect. De mogelijkheid tot parkeren dient zoveel mogelijk gerespecteerd te worden en aantasting van het groen dient te worden beperkt. Een laatste randvoorwaarde is dat de situering van de ondergrondse afvalcontainer in beginsel moet passen binnen het straatbeeld. Daarbij dienen containers zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen met woningen te worden geplaatst. Met betrekking tot de afstand tussen een container en de voorgevel van een woning dient een minimumafstand van drie meter te worden gehanteerd.
2.1.3. Bij de aanwijzing van locatie RK13 voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer wordt voldaan aan de afstand, zoals bedoeld in artikel 3 van de Regeling en aan de in de nota genoemde randvoorwaarden.
Wat betreft de door [appellanten] genoemde alternatieve locatie staat vast dat er kabels en leidingen in de grond liggen die verwijderd moeten worden voordat deze plaats geschikt is voor de plaatsing van de container. Echter op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat het daarbij gaat om loze kabels en leidingen welke eenvoudig verwijderd kunnen worden. Voorts is ter zitting niet bestreden dat de loopafstand bij de alternatieve locatie weliswaar wordt vergroot, maar nog wel voldoet aan de maximale loopafstand van 125 meter.
In aanmerking genomen dat de alternatieve locatie is gelegen tussen twee blinde muren, waarbij er geen direct zicht vanuit woningen op de vulopeningen van de ondergrondse container bestaat, en wordt voldaan aan de maximale loopafstand, valt zonder nadere motivering van het college niet in te zien dat de aanwezige kabels en leidingen een zodanige belemmering vormen dat de verwijdering daarvan niet opweegt tegen de belangen van [appellanten] bij de aanwijzing van de alternatieve locatie in de Dickmansstraat voor de plaatsing van de afvalcontainer. Afgezien hiervan heeft het college ter zitting niet duidelijk kunnen maken dat de alternatieve locatie niet of minder geschikt zou zijn dan de gekozen locatie RK13. In zoverre berust het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.
2.2. Het beroep is gegrond. Het besluit van 18 juli 2008 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 18 juli 2008, kenmerk MS/jz/08/57791;
III. gelast dat de gemeente Haarlem aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009
159-590.