200806273/1/H1.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 juli 2008 in zaak nr. 08-392 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk.
Bij besluit van 27 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (hierna: het college) aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het uitbreiden van het garagebedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) met een bovenwoning.
Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 27 juni 2007 herroepen.
Bij uitspraak van 4 juli 2008, verzonden op 7 juli 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C.S. Leiss, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M.E. Jendsen, gehoord.
2.1. [appellant] exploiteert op het perceel een autobedrijf dat een oppervlakte van 442 m² beslaat. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een showroom van 215 m², een bovenwoning van 27 m² en een opslag en douche van 16 m² op het perceel.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heemskerkerduin en Noorddorp, Partiële herziening 1998" (hierna: het bestemmingsplan). Bij besluit van 27 juni 2007 heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) daarvan vrijstelling verleend.
De Afdeling verstaat het besluit van 27 november 2007 aldus, dat het college de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning eerste fase heeft geweigerd te verlenen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling voor het bouwplan te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan geen forse inbreuk op het bestemmingsplan mee brengt, temeer nu de feitelijke situatie niet meer overeenkomt met het bestemmingsplan. Voorts voert hij daartoe aan dat geen precedentwerking uitgaat van het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan. Ook voert hij daartoe aan dat het bouwplan nodig is om te kunnen concurreren met andere bedrijven en dat niet de mogelijkheid bestaat om zijn bedrijf elders in de gemeente te vestigen. Volgens hem heeft het college bovendien teveel waarde gehecht aan de omstandigheid dat het bouwplan voorziet in een muur van 3,5 m op de erfgrens, nu het bestemmingsplan reeds een bouwwerk van 3 m op de erfgrens mogelijk maakt.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit op bezwaar niet op een deugdelijke motivering berust. Daartoe voert hij aan dat het college heeft volstaan met een verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van oktober 2007, terwijl dit advies geen motivering bevat voor het weigeren van de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning.
2.4. Ingevolge het bestemmingsplan rusten op het perceel de bestemmingen "Kassen", "Aaneengesloten woningen", "Erf", "Tuin onbebouwd" en "Garagebedrijf met bijbehorend erf".
Ingevolge artikel 9, onder A, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart aangegeven gronden met de bestemming "Kassen" bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf en de bouw van kassen, die in het kader van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk zijn.
Ingevolge artikel 9, onder C, eerste lid, voor zover thans van belang, mogen gronden met de bestemming "Kassen" uitsluitend worden bebouwd met kassen.
Deze kassen moeten voldoen aan de volgende eisen:
a. de hoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
b. niet meer dan 90% van de gronden die bij het desbetreffende agrarische bedrijf horen, mag worden bebouwd, tenzij op de plankaart een ander percentage is aangegeven;
f. voor nieuwe glastuinbouwbedrijven geldt tevens het volgende criterium:
- zoneren tot op 25 m van woningen van derden en 50 m van aaneengesloten woonbebouwing.
Ingevolge artikel 13, onder A, zijn de op de plankaart voor "aaneengesloten woningen" aangewezen gronden bestemd voor woningen niet gestapelde vorm, de daarbij behorende bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en werken.
Ingevolge artikel 14, onder A, zijn de op de plankaart voor "Erf" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven, bijgebouwen, aanbouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken.
Ingevolge artikel 14, onder C, voor zover thans van belang, mogen op de hier bedoelde gronden bijgebouwen, aanbouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. niet meer dan 60 m² wordt gerealiseerd, tenzij een afwijkend percentage op de plankaart staat aangegeven;
c. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m, indien het bouwwerk wordt voorzien van een dakhelling, waarbij die dakhelling gelijk dient te zijn aan de helling van het woonhuis tot een maximum van 60˚;
d. het bouwen van de hier bedoelde bijgebouwen, aanbouwen en bouwwerken niet tot gevolg mag hebben dat de grond, met deze bestemming voor meer dan 50% bebouwd wordt, tenzij de plankaart een ander percentage aangeeft;
g. direct achter de achterste bebouwingslijn, of in voorkomend geval direct achter de onder lid f beschreven aanbouw, over ten minste 3/5 deel van de achtergevelbreedte van het woonhuis, dient een strook grond onbebouwd te blijven over een diepte van 5 m;
Ingevolge artikel 15, onder A, zijn de op de plankaart voor "Tuin onbebouwd" aangewezen gronden bestemd voor tuin, duinrellen/waterlopen. Daarop mag niet worden gebouwd.
Ingevolge artikel 26, onder A, zijn de op de plankaart voor "Garagebedrijf met bijbehorend erf" aangewezen gronden bestemd voor de bouw van gebouwen ten dienste van een garage, een reparatiewerkplaats voor motorvoertuigen en de daarbij behorende bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken.
Ingevolge artikel 26, onder C, mogen de hier bedoelde gronden uitsluitend ingevolge de bestemming worden bebouwd, met dien verstande dat:
a. op het bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 300 m² (binnen de perceelgrenzen, zoals op de plankaarten staat aangegeven), een goot- en/of boeideelhoogte van ten hoogste 5 m, alsmede een dakhelling van maximaal 60˚;
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan een forse inbreuk vormt op de planologische situatie, met name nu met het verlenen van vrijstelling een ander gebruik op delen van het perceel wordt toegestaan dan het bestemmingsplan toestaat. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie in overwegende mate afwijkt van het bestemmingsplan.
Volgens het college is het uitgangspunt van het bestemmingsplan dat het gebied zijn agrarische karakter behoudt en dat het college een ontmoedigingsbeleid voor de vestiging van niet-agrariërs hanteert in dit bestemmingsplangebied.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van het woongenot van [belanghebbende] dan aan het belang van [appellant] bij het verwezenlijken van het bouwplan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan nodig is om te kunnen concurreren met andere bedrijven. De vraag of [appellant] elders in de gemeente Heemskerk zijn bedrijf kan uitoefenen, die door de rechtbank bevestigend is beantwoord, kan onbeantwoord blijven. Ook indien [appellant] niet elders in de gemeente Heemskerk zijn bedrijf kan uitoefenen, betekent dit, gelet op voormeld uitgangspunt en het belang van het woongenot van [belanghebbende], niet dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling voor het bouwplan te verlenen.
Temeer nu in de reactie op de zienswijzen is vermeld dat het bestemmingsplan een bouwwerk van 3 m op de erfgrens mogelijk maakt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college dit gegeven niet bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Hieraan heeft het college evenwel geen doorslaggevend belang hoeven toekennen, te minder nu het bouwplan een grotere hoogte kent dan het bestemmingsplan toelaat. Zeker nu niet in geschil is dat zich in dit bestemmingsplangebied meerdere niet-agrarische bedrijven bevinden, staat voldoende vast dat van het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan precedentwerking kan uitgaan.
2.4.2. In het besluit op bezwaar is vermeld dat het advies van de Commissie bezwaarschriften van oktober 2007 deel uitmaakt van dit besluit. Aangezien dit advies blijk geeft van de onder 2.4.1. beschreven belangenafweging, heeft het college zijn weigering om de gevraagde vrijstelling te verlenen daarmee voldoende onderbouwd. Dat in het advies van de Commissie bezwaarschriften van oktober 2007 niet is uitgesloten dat het college de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning eerste fase kan verlenen, indien dit deugdelijk wordt gemotiveerd, betekent niet dat het college zijn weigering niet heeft kunnen baseren op dit advies.
2.4.3. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren. Het college heeft de gevraagde bouwvergunning eerste fase derhalve terecht geweigerd. Voorts berust het besluit op bezwaar op een deugdelijke motivering.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Sloots
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009