200806495/1/H1.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Franekeradeel,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 5 augustus 2008 in de zaken nrs. 08/1220 en 08/1221 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel.
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel (hierna: het college) aan de provincie Fryslân vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een fietsbrug in het Hitzumer Binnenpad over de toekomstige rondweg van Franeker.
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2008, verzonden op 8 augustus 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2009, waar [appellant], bijgestaan door R. Hofstra, en het college vertegenwoordigd door M.A. Swart-Groeneveld, ambtenaar van de gemeente zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college hem ten onrechte niet heeft aangemerkt als belanghebbende bij het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de fietsbrug. [appellant] voert daartoe aan dat ten onrechte uitsluitend toepassing is gegeven aan het afstandscriterium zonder dat de ruimtelijke uitstraling van de fietsbrug en het open karakter van het landschap is meegewogen.
2.2.1. De woning van [appellant] bevindt zich op een afstand van ongeveer 1500 m van de geprojecteerde fietsbrug. De omgeving heeft een open landelijk karakter. De fietsbrug is een tuibrug met twee pylonen, en is op het hoogste punt 28,5 m hoog. Niet in geschil is dat [appellant] vanuit zijn woning zicht heeft op het bouwplan. De voorzieningenrechter heeft echter terecht geoordeeld dat het onbelemmerd zicht op de fietsbrug niet maakt dat [appellant] als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Gelet op de grote afstand tussen de woning en de fietsbrug moet de ruimtelijke uitstraling van de fietsbrug met een open constructie ook in een open landschap bij de woning van [appellant] gering worden geacht.
2.2.2. Eerst in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat hij wel een persoonlijk van anderen te onderscheiden belang heeft omdat hij beeldend kunstenaar is. Het landschap waarop hij uitziet vanuit zijn atelier, dat zich op de eerste verdieping van de woning bevindt, vormt zijn inspiratiebron en verstoring van het uitzicht zal volgens [appellant] een negatieve invloed kunnen hebben op zijn werk. Dit betoog leidt evenmin tot het oordeel dat hij door het bestreden besluit rechtstreeks in een persoonlijk belang wordt geraakt omdat geen sprake is van een objectief bepaalbaar effect van de fietsbrug op zijn werk als kunstenaar.
Ook overigens heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
2.2.3. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht geoordeeld dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009