200803867/1.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 april 2008
in zaak nr. 07/3527 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Bij besluit van 24 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van de woning met een uitbouw (hierna: uitbouw) en een kelder, alsmede voor het bouwen van een berging op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij brief van 5 februari 2007 heeft [appellante] het college verzocht handhavend op te treden tegen het bouwen in afwijking van de aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 9 februari 2007 heeft het college geweigerd aan het verzoek van [appellante] te voldoen.
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit van 24 juli 2006 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 15 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door G. Rijkse, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. [vergunninghouder] is - met bericht - niet ter zitting verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college te laten nagaan of de vochtproblemen in de woning van [appellante] en de kooklucht die zij in haar woning uit de woning van [vergunninghouder] ervaart, verband houden met de volgens haar in afwijking van de bouwvergunning gerealiseerde uitbouw.
Bij brief van 25 maart 2009 heeft het college een deskundigenrapport overgelegd. [appellante] heeft hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen is een tweede onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.
2.1. Anders dan [appellante] betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat wat betreft de hoogte van de uitbouw en de aanwezigheid van het boeiboord van de uitbouw boven de aanbouw van [appellante], niet in afwijking van de bouwvergunning en de daarbij behorende bouw- en constructietekeningen is gebouwd. De inspecteur Bouwen en Planologie van de afdeling Handhaving van de gemeente heeft naar aanleiding van het handhavingsverzoek van [appellante], op 5 februari 2007 geconstateerd dat de hoogte van de uitbouw conform de tekening op 2,93 meter plus peil bedraagt en dat de uitbouw ook overigens in overeenstemming met de bouwvergunning is gerealiseerd.
Hieraan doet niet af het betoog van [appellante] dat de hoogte van de uitbouw niet in overeenstemming is met de geveltekening. De hoogtemaat van de uitbouw van 2,93 meter plus peil is immers niet op de geveltekening maar bij de doorsnedentekening van de uitbouw aangegeven.
Voorts heeft [appellante] haar stelling dat de plafondbalken van de uitbouw van [vergunninghouder] in haar oude buitenmuur zijn verankerd, niet aannemelijk gemaakt. Onderzoek door de bouwinspecteur van de gemeente heeft uitgewezen dat daar geen sprake van is.
Ook uit het naar aanleiding van het verhandelde ter zitting in opdracht van het college uitgebrachte deskundigenrapport van ABT bv te Velp, blijkt dat de uitbouw van [vergunninghouder] geheel los staat van de buitenmuur van de woning van [appellante] en dat de tussenliggende ruimte ongeveer 10 cm bedraagt. Voorts blijkt uit het deskundigenrapport dat bij het ingestelde onderzoek, waarvoor zowel de uitbouw als de woning van [appellante] is bezocht en foto's van de (bouw van de) uitbouw zijn bestudeerd, geen bouwfouten en lekkages in de uitbouw zijn geconstateerd.
Verder blijkt uit het deskundigenrapport dat de afzuigkap in de keuken van [vergunninghouder] is aangesloten op het bestaande rookkanaal en dat de uitbouw hierin geen verandering heeft gebracht, zodat kooklucht op dezelfde wijze als voorheen kan worden afgevoerd.
[appellante] heeft met haar reactie op het deskundigenrapport niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenrapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Weliswaar stelt [appellante] in haar reactie dat de uitbouw niet los staat van haar woning en dat de buitenmuur van de uitbouw op de buitenmuur van haar woning is gebouwd, maar nu zij geen deskundig tegenrapport heeft overgelegd dient aan haar stelling verder voorbij te worden gegaan.
2.2. Ook het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het achterwege laten van de bouw van de kelder onder de uitbouw geen aanleiding bestond om handhavend op te treden, slaagt niet. Een nieuwe aanvraag om bouwvergunning voor hetzelfde bouwplan zonder kelder zou zonder meer vergund (moeten) worden, omdat het achterwege laten van de kelder niet zal leiden tot een andere uitkomst van de bestemmingsplantoets en de welstandsbeoordeling. De rechtbank heeft hierbij terecht van belang geacht dat [vergunninghouder] nieuwe constructieberekeningen heeft ingediend voor een bouwplan zonder kelder, welke berekeningen vervolgens door het college zijn goedgekeurd.
2.3. De bezwaren van [appellante] tegen de bouw van de berging heeft zij niet in beroep bij de rechtbank aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom [appellante] deze beroepsgrond niet reeds bij de rechtbank had kunnen aanvoeren en zij dit, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze beroepsgrond buiten beschouwing te blijven.
2.4. Hetgeen [appellante] verder heeft aangevoerd biedt evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.5. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden terecht heeft afgewezen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009