200902010/1/M2 en 200902010/2/M2.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Lb),
verweerder.
Bij besluit van 19 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) aan [appellant], een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit algemene regels).
Bij besluit van 4 februari 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2009, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college, vertegenwoordigd door ing. G.J.M. Geveling, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De bij het besluit van 19 maart 2008 opgelegde last onder dwangsom houdt in dat bij elke geconstateerde overtreding van artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels een dwangsom wordt verbeurd.
2.3. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels, voor zover hier van belang, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege het in werking zijn van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit algemene regels, voor zover hier van belang, wordt onder gevoelige gebouwen verstaan, woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.
Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder worden als andere geluidgevoelige gebouwen aangemerkt:
2. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
3. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2.
2.4. Op 11 augustus 2007 en 15 september 2007 zijn door medewerkers van SRE Milieudienst geluidmetingen uitgevoerd om het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de door [appellant] geëxploiteerde [horecagelegenheid] aan de [locatie] te [plaats], vast te stellen. Volgens het college zijn daarbij overtredingen van artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels vastgesteld.
2.5. Volgens [appellant] heeft het college de last onder dwangsom ten onrechte gebaseerd op de geluidmetingen van 11 augustus 2007 en 15 september 2007, omdat bij deze geluidmetingen het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet is vastgesteld op de gevel van gevoelige gebouwen.
2.5.1. Ter zitting heeft het college gesteld dat het opleggen van de last onder dwangsom slechts gebaseerd is op de meting van 15 september 2007, omdat bij de meting op 11 augustus 2007 het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode is vastgesteld op de gevel van een bedrijfswoning behorend bij de inrichting.
Uit een verslag van de geluidmeting van 15 september 2007 door SRE Milieudienst blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode op de gevel van het gebouw aan de Dorpsstraat 34 is vastgesteld op een hoogte van 1,50 meter. Ter zitting is gebleken dat op de begane grond van dit gebouw een kapsalon is gevestigd.
Een kapsalon is geen woning en evenmin een gebouw dat op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder kan worden aangemerkt als een ander geluidgevoelig gebouw. Gelet hierop is het gebouw aan de Dorpsstraat 34 niet aan te merken als een gevoelig gebouw waarvoor de in artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels gestelde geluidgrenswaarden gelden.
Reeds gelet op het voorgaande kan op grond van de metingen van 11 augustus 2007 en 15 september 2007 geen overtreding van artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels worden aangenomen. Het college heeft zich derhalve ten onrechte bevoegd geacht om aan [appellant] een last onder dwangsom op te leggen.
2.6. Gezien het vorenstaande behoeft hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd geen bespreking.
2.7. Het besluit van 4 februari 2009 komt voor vernietiging in aanmerking. De voorzitter zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 19 maart 2008 zal worden herroepen. De voorzitter zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 4 februari 2009, kenmerk RB\4491;
II. herroept het besluit van 19 maart 2008, kenmerk RO/IG 917;
III. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 4 februari 2009;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bergen aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 685,39 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en negenendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bergen aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Bergen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009