200807236/1/H2.
Datum uitspraak: 13 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2008 in zaak nr. 08/1070 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een aanvraag om een toevoeging van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2008, verzonden op 16 september 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2008, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 6 mei 2009. Partijen zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge het derde lid kunnen nadere regels omtrent dit criterium bij algemene maatregel van bestuur worden gegeven.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvan gezien de recente rechtspraak redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze geen kans van slagen maakt.
2.2. [appellant] heeft een aanvraag bij het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) gedaan om bijstand voor levensonderhoud en voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal voor een door [appellant] te starten eigen bedrijf. Het college heeft aan Elders Consultancy advies gevraagd omtrent de levensvatbaarheid van het door [appellant] op te starten bedrijf. Elders Consultancy heeft hierover een negatief advies aan het college uitgebracht. Het college heeft de aanvraag van [appellant] daarop afgewezen.
2.3. [appellant] betoogt dat de raad voorbij is gegaan aan zijn stelling dat het rapport van Elders Consultancy gebrekkig is en dat daarom een vordering bij de burgerlijke rechter tegen Elders Consultancy kans van slagen heeft.
2.3.1. Het betoog van [appellant] is een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht beoordeeld of de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, van het Brt, de vordering waarop de aanvraag om toevoeging ziet, gelet op recente rechtspraak, redelijkerwijs geen kans van slagen maakt. De rechtbank heeft in dat kader overwogen dat uit de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 5 april 2004 in zaak nr. 04/1376 en de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2006 in zaak nr. 05/3021 inzake het beroep en hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een startsubsidie blijkt, dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het advies van Elders Consultancy naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, zich inhoudelijk tegenspreekt of anderszins niet of niet voldoende concludent kan worden geacht, dat het college het niet aan zijn besluit ter grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank is, gelet op deze uitspraken, terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een vordering tegen Elders Consultancy vanwege een onjuist of onzorgvuldig advies redelijkerwijs geen kans van slagen maakt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009