ECLI:NL:RVS:2009:BI3679

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901704/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Wittebrug van de gemeente Hulst

Op 8 mei 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan "Wittebrug" van de gemeente Hulst. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 18 december 2008, beoogt de verplaatsing van hockeyvelden en woningbouw op de huidige locatie van de hockeyvelden. De verzoeker, wonend in de nabijheid van de geplande hockeyvelden, heeft op 11 maart 2009 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 april 2009 heeft de voorzitter het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker en de gemeente vertegenwoordigd waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek van de verzoeker zich richt op het plandeel met de bestemming "Sport". De verzoeker heeft bezorgdheid geuit over de verkeerssituatie en de noodzaak van akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai. De voorzitter heeft vastgesteld dat de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek vereist voor de hockeyvelden, aangezien deze niet als geluidsgevoelig terrein worden aangemerkt. Daarnaast heeft de voorzitter de zorgen van de verzoeker over parkeeroverlast en verkeersonveiligheid beoordeeld, maar geconcludeerd dat de gemeente voldoende maatregelen heeft getroffen om deze problemen te voorkomen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de voorlopige aard van de beslissing en dat deze niet bindend is voor de bodemprocedure.

Uitspraak

200901704/2/R3.
Datum uitspraak: 8 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2008 heeft de raad van de gemeente Hulst (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Wittebrug" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2009, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door E.A.M. van den Branden, en de raad, vertegenwoordigd door A.A.M. Totté, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan beoogt de verplaatsing van de hockeyvelden aan de Grote Kreekweg te Hulst naar de Wittebrugstraat te Hulst alsmede woningbouw op de huidige hockeyvelden mogelijk te maken.
2.3. Het verzoek van [verzoeker] richt zich, gelet op het verhandelde ter zitting, uitsluitend op het plandeel met de bestemming "Sport". [verzoeker] stelt dat de raad allerlei plannen in ontwikkeling heeft voor de omgeving, die in de nabijheid van het voornoemde plandeel een aanzienlijke verkeerstoename tot gevolg zullen hebben. Volgens [verzoeker] maakt de aanleg van de hockeyvelden aan de Wittebrugstraat het onmogelijk om voor de verkeerstoename deugdelijke verkeersvoorzieningen te treffen.
2.4. Ter zitting is namens de raad te kennen gegeven dat in de tussen de gemeente en [Bouwbedrijf] gesloten overeenkomst "Wittebrug 25-4-2008" is bepaald dat ten aanzien van de woningbouw met de realisatie van het project niet eerder zal worden begonnen dan nadat het voor het project benodigde bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. De raad heeft tevens te kennen gegeven dat niet is uitgesloten dat [Bouwbedrijf] toch op korte termijn met de aanleg van de nieuwe sportvelden zal beginnen. Gelet hierop bestaat een spoedeisend belang bij de beoordeling van het verzoek.
2.5. De voorzitter stelt voorop dat voor zover het verzoek is ingegeven door bezorgdheid over plannen in de omgeving, ter zitting is gebleken dat deze plannen, wat daarvan ook zij, nog niet hebben geleid tot concrete besluitvorming. Voor verwezenlijking daarvan dienen de ruimtelijke besluitvormingsprocedures nog te worden doorlopen. Aan deze plannen gaat de voorzitter derhalve thans voorbij.
2.6. [verzoeker] heeft als bezwaar tegen het voorliggende plan, voor zover dat betrekking heeft op de nieuwe sportvelden, als eerste aangevoerd dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar verkeerslawaai door de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe hockeyvelden. Volgens hem schrijft de Wet geluidhinder een dergelijk onderzoek voor.
2.6.1. Onbestreden is dat de woning van [verzoeker] en de voorziene hockeyvelden liggen binnen een zone van een bestaande weg als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Uit artikel 77 gelezen in samenhang met artikel 76 van de Wet geluidhinder vloeit voort dat in een situatie waarin de geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, bij de voorbereiding van een plan akoestisch onderzoek dient te worden verricht naar de geluidsbelasting op voorziene nieuwe woningen en andere nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en terreinen binnen de geluidzone. Niet in geding is dat de woning van [verzoeker] reeds aanwezig was op het tijdstip van de vaststelling van het plan. Hockeyvelden zijn in de Wet geluidhinder niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein. Gelet op het voorgaande is de voorzitter voorshands van oordeel dat de raad ingevolge de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek behoefde te verrichten.
2.7. [verzoeker] heeft ten tweede aangevoerd te vrezen voor parkeeroverlast.
2.7.1. Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de gronden die voor "Sport" zijn aangewezen ter plaatse onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat deze gronden netto ongeveer 2 hectare beslaan en dat ter plaatse zal worden voorzien in 60 parkeerplaatsen. Niet ter discussie staat dat met 60 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de norm van 13-27 parkeerplaatsen per netto hectare terrein die door het CROW, het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte, in de publicatie 182 "Parkeerkencijfers, Basis voor parkeernormering" wordt aanbevolen voor sportvelden. Gelet hierop, alsmede op het feit dat bij het overdekte zwembad aan de overzijde van de weg een parkeerterrein is gelegen, verwacht de voorzitter op voorhand niet dat ter plaatse parkeerproblemen zullen ontstaan.
2.8. [verzoeker] betoogt ten derde dat een verkeersonveilige situatie zal ontstaan.
2.8.1. De Wittebrugstraat is gesloten voor doorgaand autoverkeer. Met de komst van de beoogde hockeyvelden zal deze weg naast haar functie van ontsluitingsweg voor het zwembad, tevens dienst doen als ontsluitingsweg voor de hockeyvelden. Voorshands is niet aannemelijk geworden dat de Wittebrugstraat onvoldoende breed is voor een goede afwikkeling van dit verkeer. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat een procedure tot opname van de Wittebrugstraat binnen de bebouwde kom gaande is, waarna ter plaatse een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur zal gaan gelden. Gelet op het voorgaande is de voorzitter op voorhand van oordeel dat de raad in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat voor een verkeersonveilige situatie niet gevreesd behoeft te worden.
2.9. [verzoeker] voert ten vierde aan dat in het plan het opstellen van een lichtplan vóór de aanleg van het sportterrein ten onrechte niet verplicht is gesteld.
2.9.1. Ingevolge artikel 4.1.2 van de planregels - voor zover hier van belang - mogen op de gronden met de bestemming "Sport" ten dienste van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Ingevolge artikel 4.2.1, onder c, van de planregels bedraagt de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 16 meter. In de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2007 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt een afstand van 50 meter aanbevolen tussen woningen en een veldsportcomplex met verlichting. De woningen van omwonenden, waaronder [verzoeker], bevinden zich op een afstand van meer dan 50 meter van het voorziene sportterrein. Gelet hierop is de voorzitter op voorhand van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [verzoeker] geen ernstige lichthinder zal ondervinden. Ter zitting is gebleken dat in de tussen de gemeente en [Bouwbedrijf] gesloten overeenkomst is vastgelegd dat voorafgaand aan de aanleg van de hockeyvelden een lichtplan dient te worden opgesteld conform de richtlijnen van de Koninklijke Nederlandse Hockeybond. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het voorlopige oordeel van de voorzitter in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het opstellen van een lichtplan niet in de regels van het bestemmingsplan verplicht behoefde te worden gesteld.
2.10. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009
466.