ECLI:NL:RVS:2009:BI3691

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806971/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor kamerverhuur door college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op 1 mei 2007 een besluit genomen waarin het verzoek van [appellant] om vrijstelling voor het verhuren van kamers in een pand aan de [locatie] te [plaats] werd geweigerd. Dit besluit werd later door het college op 23 november 2007 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank Arnhem heeft op 4 augustus 2008 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 15 september 2008 is ingediend. De gronden van het beroep zijn op 11 oktober 2008 ingediend. Tijdens de zitting op 6 april 2009 is [appellant] verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.G. Heikens, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college op 11 december 2008 het eerdere besluit op bezwaar heeft ingetrokken en opnieuw heeft beslist, waarbij het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat [appellant] geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien het college niet tegemoet is gekomen aan zijn bezwaren. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft ook overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen voor kamerverhuur, gezien de bezwaren die bestaan tegen dit gebruik in de wijk De Voorstenkamp, waar het pand zich bevindt. De Raad heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200806971/1/H1.
Datum uitspraak: 13 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 augustus 2008 in zaak nr. 08/71 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij ongedateerd besluit, verzonden 1 mei 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het verhuren van kamers in het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).
Bij ongedateerd besluit, verzonden 23 november 2007, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij brief van 11 oktober 2008 ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. T.G. Heikens, is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Nijmegen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft bij besluit, verzonden op 11 december 2008, het besluit op bezwaar, verzonden 23 november 2007, ingetrokken vanwege een mandaatgebrek, opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant] en dit ongegrond verklaard.
2.2. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] nog belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank op zijn beroep tegen het inmiddels ingetrokken besluit. Het hoger beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2.1. Aangezien bij het nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.3. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren nu in het besluit niet is vermeld welke concrete bezwaren zouden bestaan tegen kamerverhuur in het pand.
2.4. In 2006 is door het college geconstateerd dat [appellant] bedrijfsmatig kamers verhuurt in het pand. Vaststaat dat dit gebruik in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Lindenholt-A West", waarin aan het perceel een woonbestemming is toegekend ten behoeve van bewoning door één gezin of een afzonderlijk levend persoon.
Het college heeft geweigerd vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 te verlenen.
2.4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het actualiseren van de bestemmingsplannen meer mogelijkheden zullen worden geboden voor kamerverhuur. Kamergewijze verhuur van woningen zal echter niet worden toegestaan in de wijk De Voorstenkamp, waarin het pand ligt. In die wijk stuit kamerverhuur volgens het college op bezwaren met betrekking tot verkeer- en parkeeroverlast, botsing van levensstijlen en aantasting van de leefbaarheid door gebrekkige integratie. Hiermee heeft het college voldoende gemotiveerd waarom het geen medewerking verleent aan de door [appellant] gewenste vrijstelling. Ook indien kamerverhuur in het pand als zodanig niet zou leiden tot de door het college genoemde bezwaren, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het kamerverhuur in de wijk om genoemde redenen niet wenst toe te staan. Het betoog faalt.
2.5. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling en bouwvergunning zou verlenen.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009
163.