ECLI:NL:RVS:2009:BI4498

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808149/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • O. de Savornin Lohman
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor kap van bomen in Blaricum en de toetsing aan de APV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 september 2008 het beroep van appellanten tegen de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Blaricum ongegrond verklaarde. De vergunning, verleend op 10 augustus 2006, betrof de kap van 23 eiken, 2 beuken en 2 berken op een perceel in Blaricum, in verband met de bouw van een woning met garage/berging door de vergunninghouder. Appellanten, bewoners van aangrenzende percelen, maakten bezwaar tegen deze vergunning en stelden dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college de vergunning alleen aan de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) had moeten toetsen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 april 2009 behandeld.

De rechtbank had overwogen dat de APV het enige toetsingskader was voor de vergunningverlening, en dat de aanvraag niet aan het bestemmingsplan hoefde te worden getoetst. Appellanten betoogden dat er onvoldoende ruimte was om te voldoen aan de herplantplicht van 6 eiken, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er voldoende ruimte was. Ook het argument van appellanten dat de belangenafweging van het college onredelijk was, werd verworpen. De privacybelangen van appellanten werden niet als relevant beschouwd in de afweging volgens de APV.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 mei 2009.

Uitspraak

200808149/1/H2.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2008 in zaak nr. 07/3773 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor de kap van 23 eiken, 2 beuken en
2 berken op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Blaricum, sectie D, nrs. 786 (ged.) en 1040 (ged.) (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2008, verzonden op 29 september 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vergunninghouder heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar [een der appellanten], bijgestaan door mr. L.J.H. de Vink, het college, vertegenwoordigd door mr. S.J. Kist, werkzaam bij de gemeente Blaricum, en [vergunninghouder] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vergunning is verleend in verband met het bouwplan van [vergunninghouder] voor de bouw van een woning met garage/berging op het perceel. [appellanten] wonen op aangrenzende percelen.
Aan de vergunning is de plicht verbonden tot herplant van 6 eiken met een stamdiameter van 20-25 centimeter, te plaatsen naast het voetpad en langs de Dr. Catzlaan 26.
2.2. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Blaricum (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3a kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de natuurwaarde en landschappelijke waarde van de houtopstand, de waarde van de houtopstand voor het dorpsschoon en -karakter, de beeldbepalende en cultuurhistorische waarde van de houtopstand en de waarde van de houtopstand voor de recreatie en de leefbaarheid.
Ingevolge artikel 4.5.9 is het toegestaan om bomen, heesters en heggen te plaatsen en aanwezig te hebben, ongeacht de hoogte, tot aan de grenslijn van eens ander erf.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de verleende vergunning terecht slechts heeft getoetst aan het bepaalde in de APV.
2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college terecht slechts de APV als toetsingskader heeft genomen bij het verlenen van de vergunning. Het feit dat de vergunning is aangevraagd in verband met de bouw van een woning met garage/berging, betekent niet dat die aanvraag aan het bestemmingsplan diende te worden getoetst.
2.4. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er tussen de te bouwen woning en de erfgrens voldoende ruimte is om te kunnen voldoen aan de opgelegde herplantplicht. Zij voeren aan dat ter plaatse nog slechts 30 centimeter resteert.
2.4.1. Niet duidelijk is geworden waarop de door [appellanten] genoemde afstand van 30 centimeter is gebaseerd. Gemeten op de kaart behorend bij de verleende bouwvergunning resteert tussen de te bouwen woning en de erfgrens een afstand van ongeveer een meter. Nu ingevolge artikel 4.5.9 van de APV bomen tot aan de grenslijn van eens ander erf mogen worden geplaatst, heeft de rechtbank terecht overwogen dat er voldoende ruimte is om aan de opgelegde herplantplicht te kunnen voldoen. Het betoog faalt.
2.5. [appellanten] betogen ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door het college verrichte belangenafweging niet onredelijk is. Zij voeren aan dat bij die afweging de privacybeschermende bedoelingen van het bestemmingsplan niet zijn betrokken.
2.5.1. Het door appellanten gestelde belang van behoud van hun privacy is geen belang dat ingevolge artikel 4.5.3a van de APV in de belangenafweging dient te worden betrokken. De rechtbank heeft in die gestelde inbreuk op de privacy dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de vergunning had moeten weigeren.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
417.