ECLI:NL:RVS:2009:BI4499

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808153/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • O. de Savornin Lohman
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor woning in Blaricum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 september 2008 het beroep van appellanten tegen de bouwvergunning van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum ongegrond verklaarde. De bouwvergunning, verleend op 1 juni 2007, betrof de bouw van een woning met garage/berging op een perceel in Blaricum, waarvoor vrijstelling was verleend op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellanten stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de bouwvergunning correct had verleend en dat de rechtbank niet had ingegaan op hun bezwaren tegen het welstandsadvies.

De Raad van State heeft de zaak op 17 april 2009 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van het college en de vergunninghouder verschenen. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de stippen op de plankaart enkel het aantal toegestane woningen per bouwvlak aangeven en dat de plaatsing van de stippen niet bepalend is voor de exacte locatie van de woning. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellanten niet opgingen, aangezien de bouwplannen voldeden aan de voorschriften van het bestemmingsplan.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 mei 2009.

Uitspraak

200808153/1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2008 in zaak nr. 07/4997 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) met toepassing van vrijstelling op grond van de artikelen 15 en 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning met garage/berging (hierna: het bouwplan) op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Blaricum, sectie D, nrs. 786 (ged.) en 1040 (ged.) (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 november 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2008, verzonden op 29 september 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vergunninghouder heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar [een der appellanten], bijgestaan door mr. L.J.H. de Vink en D.R. Jackson, het college, vertegenwoordigd door mr. I. Lelieveld, werkzaam bij de gemeente Blaricum, en [vergunninghouder] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college een juiste toepassing heeft gegeven aan het in het bestemmingsplan vervatte zogenoemde bouwstippensysteem. Zij voeren aan dat voorbij is gegaan aan de toelichting bij het bestemmingsplan, waaruit volgens hen volgt dat de bouwstippen in verband met het waarborgen van de privacy op nauwkeurig overwogen plaatsen zijn aangebracht.
2.2. Ingevolge artikel 9, derde lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorp I" mag, voor zover thans van belang, het aantal woningen per bouwvlak, zoals dat aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan, niet meer bedragen dan het op de kaart in dit bouwvlak ingetekende aantal stippen.
In de plantoelichting (p. 17) is, voor zover thans van belang, vermeld dat het binnen het bestemmingsvlak mogelijk is een keuze voor de locatie van eventuele bebouwing te maken, doch met het oog op het handhaven van het open karakter van het gebied is het bouwen aan regels gebonden voor wat betreft oppervlakte en afstand tot de perceelsgrens.
2.2.1. Het betoog van [appellanten] faalt.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit voormeld planvoorschrift en de plantoelichting volgt dat de stippen op de plankaart uitsluitend aangeven hoeveel woningen er binnen het bouwvlak waarbinnen de stippen liggen mogen worden gebouwd en dat de plaatsing van de stip niet bepalend is voor de locatie van de woning. Het feit dat het perceel privaatrechtelijk is afgesplitst van een groter perceel waarop de bouwstip is geplaatst, is niet relevant nu ingevolge voormeld planvoorschrift niet de ligging van de stip binnen een perceel maar in een bouwvlak bepalend is. Het feit dat twee oorspronkelijk vrijstaande woningen met elkaar zijn verbonden tot één woning, betekent niet dat met het bouwplan het aantal woningen wordt vergroot nu van de zijde van het college en [vergunninghouder] onbetwist is gesteld dat van de met elkaar verbonden woningen zoveel is afgebroken dat het geheel voldoet aan de in het bestemmingsplan gestelde maximale omvang van één woning.
2.3. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan hun kritiek op het positieve advies van de welstandscommissie over het bouwplan.
2.3.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft in de kritische kanttekeningen die door [appellanten] bij het welstandsadvies zijn geplaatst terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college dat advies niet aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag mocht leggen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
417.