ECLI:NL:RVS:2009:BI4532

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806381/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bewoning bijgebouw door college van burgemeester en wethouders van Oudewater

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Oudewater op 23 oktober 2007 een besluit genomen waarbij aan [wederpartij] werd gelast de bewoning van een bijgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom. [Wederpartij] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 19 februari 2008. Vervolgens heeft [wederpartij] beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht, die op 18 juli 2008 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van het college vernietigde. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 30 maart 2009 ter zitting werd behandeld.

De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bewoning van het bijgebouw niet in strijd is met de bestemmingsplanvoorschriften. Het college betoogde dat de bewoning in strijd was met artikel 26, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Oudewater", maar de Raad van State oordeelde dat de bewoning van het bijgebouw niet in strijd is met de aan het perceel gegeven bestemming "Woondoeleinden". De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in de proceskosten moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 644,00, te betalen aan [wederpartij].

De uitspraak van de Raad van State is gedaan in naam der Koningin en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee het college in het ongelijk is gesteld. De zaak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met bestemmingsplannen en de rechten van bewoners.

Uitspraak

200806381/1/H1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oudewater,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 juli 2008 in zaak nr. 08/767 in het geding tussen:
[wederpartij] wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Oudewater.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oudewater (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van het bijgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te laten.
Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2008, verzonden op 21 juli 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 februari 2008 vernietigd en het besluit van 23 oktober 2007 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 augustus 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.P.W. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A. van Rossem, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewoning van het bijgebouw op het perceel niet in strijd is met artikel 26, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Oudewater" (hierna: het bestemmingsplan).
2.1.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften, met het opschrift "Doeleindenomschrijving" zijn de aldus bestemde gronden bestemd voor het wonen.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, met het opschrift "Bouwvoorschriften", mogen op deze gronden uitsluitend hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ingevolge artikel 15, derde lid, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van gebouwen de aanwijzingen op de kaart en, voor zover thans van belang, de volgende bepaling: per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1, lid 12, wordt onder hoofdgebouw verstaan, een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, waaronder mede worden begrepen zomerwoningen en recreatieverblijven.
Ingevolge artikel 1, lid 13, wordt onder bijgebouw verstaan, een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten en bergingen.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.
2.1.2. De bewoning van het bijgebouw is niet in strijd met de aan het perceel gegeven bestemming "Woondoeleinden" en de daarbij behorende doeleindenomschrijving. Voorts kan, anders dan het college betoogt, uit artikel 15, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften niet worden afgeleid dat het in strijd is met het bestemmingsplan om het bijgebouw als woning te gebruiken, ook niet gelezen in samenhang met de in de planvoorschriften neergelegde begripsbepalingen voor een hoofd- en een bijgebouw. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat artikel 15, derde lid, aanhef en onder a, is geplaatst onder het opschrift "Bouwvoorschriften". Die bepaling bevat dan ook uitsluitend een voorschrift voor bouwen op de als "Woondoeleinden" aangewezen gronden en is, gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, van betekenis voor toetsing van aanvragen om bouwvergunning aan het bestemmingsplan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bewoning van het bijgebouw niet in strijd is met artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oudewater tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oudewater aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
190-543.