200806421/1/H1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Borne,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 juli 2008 in zaak nr. 07/1220 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Borne.
Bij besluit van 5 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borne (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2007 in zaak nr. 06/1419 heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft het college het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 5 juni 2006 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2008, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door A.J.G. Polman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. D. Pool, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [appellant sub 1] voorgedragen beroepsgrond dat het bouwplan in strijd is het met het bestemmingsplan, niet buiten het geding valt.
Dit betoog faalt omdat de rechtbank in de hierboven vermelde uitspraak van 6 juni 2007 over die beroepsgrond, anders dan het college betoogt, niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vogelbuurt" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden -W-", met de aanduidingen "v - vrijstaande woningen" en "* - afwijkende bebouwingsregeling 1".
Ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de aanwijzingen op de plankaart alsmede de volgende bepalingen: de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven 'bouwvlak hoofdgebouw met bijgebouwen' worden gebouwd, een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'afwijkende bebouwingsregeling 1' vergroting van het oppervlak aan bebouwing binnen het 'bouwvlak hoofdgebouw met bijgebouwen' niet meer mag bedragen dan 10% van het bebouwd oppervlak dat aanwezig was op het bouwperceel ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
2.2.1. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat met de realisering van het bouwplan het oppervlak aan bebouwing binnen het 'bouwvlak hoofdgebouw met bijgebouwen' op het perceel groter wordt dan ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is toegestaan. [appellant sub 1] stelt zich daarbij op het standpunt dat bij de toepassing van deze bepaling alleen moet worden uitgegaan van de op het bouwperceel aanwezige oppervlak aan hoofdgebouwen en voorts dat bouwwerken waarvoor geen vergunning is verleend of die in afwijking van de vergunning zijn opgericht, daarbij niet kunnen worden betrokken.
2.2.2. Zoals blijkt uit de tekst van artikel 4, aanhef en derde lid, onder a, van de planvoorschriften moet bij de berekening van de toegestane uitbreiding worden uitgegaan van 10% van het bebouwd oppervlak van het perceel en niet zoals [appellant sub 1] betoogt van het bouwvlak. Verder biedt de tekst van dit voorschrift noch de omstandigheid dat het een voorschrift betreft voor het bouwen van hoofdgebouwen, steun voor de opvatting van [appellant sub 1] dat onder 10 % van het bebouwd oppervlak slechts de oppervlakte van hoofdgebouwen moet worden verstaan. Bij de berekening van de toegestane uitbreiding mag dan alle op het perceel aanwezige bebouwing worden betrokken. Evenmin biedt de tekst van het voorschrift steun voor de opvatting dat bij de berekening geen bouwwerken kunnen worden betrokken, die zonder of in afwijking van de vergunning zijn opgericht.
Om het bebouwd oppervlak vast te stellen hebben gemeentelijke ambtenaren op 1 maart 2006 op het perceel metingen verricht. De resultaten hiervan zijn verwerkt in een notitie die het college ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit van 4 oktober 2007. [appellant sub 1] heeft de meetgegevens op zich niet bestreden zodat van de juistheid daarvan mag worden uitgegaan. In de notitie wordt geconcludeerd dat door realisering van het bouwplan de toename van het oppervlak aan bebouwing binnen het 'bouwvlak hoofdgebouw met bijgebouwen' minder bedraagt dan hetgeen ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften is toegestaan.
Het betoog van [appellant sub 1] dat het college bij het vaststellen van de totale oppervlakte aan bebouwing ten onrechte ook bouwwerken, die door [appellant sub 1] worden aangeduid als een berging, een speelhutje en een houten afdekplaat, op het perceel heeft meegeteld, faalt. Naar het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, heeft het college bij het vaststellen van de totale oppervlakte aan bebouwing geen houten afdekplaat meegeteld. De andere bedoelde bouwwerken bevonden zich, naar niet in geschil is, op het perceel ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zodat het college deze terecht heeft meegeteld.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het advies van welstandscommissie het Oversticht van 31 augustus 2007 (hierna: het welstandsadvies) zodanige gebreken kleven, dat het college dit niet aan zijn besluit van 4 oktober 2007 ten grondslag heeft mogen leggen.
2.3.1. Niet in geschil is dat het bouwplan afwijkt van de in de op 24 juni 2004 vastgestelde welstandsnota van de gemeente Borne (hierna: de welstandsnota) neergelegde gebiedsgerichte criteria.
In hoofdstuk 2, pagina 12, van de welstandsnota is het volgende vermeld: "In bijzondere situaties wanneer een bouwplan afwijkt van de gebiedsgerichte criteria, maar door schoonheid, bijzonderheid, architectuur of structuur wèl aan redelijke eisen van welstand voldoet, zal worden getoetst aan de 'Algemene Criteria'. De initiatiefnemer, ontwerper, of architect zal in dit geval gemotiveerd moeten aantonen waarom het plan op die plek wèl architectonisch-stedenbouwkundig verantwoord is."
In het welstandsadvies wordt onder verwijzing naar deze passage overwogen dat met de motivering van R. Beerkens van MAS architectuur B.V. (notitie kenmerk 1107.not.h.002) voldoende is aangetoond dat deze bijzondere situatie zich hier voordoet. Anders dan de rechtbank heeft overwogen blijkt uit de welstandsnota niet dat slechts in een situatie waarbij er sprake is van een bouwplan van bijzondere schoonheid, in afwijking van de gebiedsgerichte criteria aan de algemene criteria mag worden getoetst. De passage in de welstandsnota waarnaar de rechtbank verwijst, behelst geen toetsingscriterium, maar een voorbeeldsituatie. In het welstandsadvies is derhalve geen onjuiste maatstaf aangelegd bij de beslissing om het bouwplan te toetsen aan de algemene criteria.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn besluit van 4 oktober 2007 ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet hierop zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van het college van 4 oktober 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Borne gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 juli 2008 in zaak nr. 07/1220;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009