ECLI:NL:RVS:2009:BI4549

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806024/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • G.A. van der Sluijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Beuningen en de gevolgen voor detailhandel in autobranche

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Schoenaker, herziening 2007" door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Dit besluit, genomen op 13 juni 2008, werd aangevochten door appellanten die zich benadeeld voelden door de beperkingen die het plan oplegt aan hun bedrijfsactiviteiten. De appellanten, vertegenwoordigd door hun directeur, stelden dat het bestemmingsplan hen zou beletten om bepaalde activiteiten uit te voeren die essentieel zijn voor hun transportbedrijf, zoals het exploiteren van een wasstraat en een apk-keuringsstation. Ze voerden aan dat het plan hen onterecht uitsloot van de uitzonderingen die voor andere bedrijven golden en dat het hen zou schaden in termen van exploitatiemogelijkheden en waardevermindering van hun bedrijfsterrein.

De Raad van State heeft de zaak op 14 april 2009 behandeld. Het college van gedeputeerde staten verdedigde het besluit door te stellen dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om te bepalen welke bestemmingen en voorschriften van toepassing zijn. De gemeenteraad had in zijn beleid besloten om nieuwe detailhandelsactiviteiten in de autobranche niet toe te staan, maar stelde dat de bestaande activiteiten van de appellanten wel konden worden voortgezet. De Raad van State oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van de appellanten, die vooral gericht waren op toekomstige ontwikkelingen, werden niet gegrond bevonden.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond, wat betekent dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het college en de gemeenteraad in het kader van ruimtelijke ordening en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden.

Uitspraak

200806024/1/R2.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen gevestigd dan wel wonend te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2008, no. 2008-003815, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Beuningen (hierna: de raad) bij besluit van 22 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Schoenaker, herziening 2007".
Tegen dit besluit hebben de [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2008, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door, [directeur] van [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. K. de Meulder, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. van der Zande, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.1. Het plan is een herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Schoenaker" en strekt tot het weren van nieuwe detailhandelsbedrijven in de autobranche op het bedrijventerrein.
2.2. [appellant] stelt dat het plan een deel van de activiteiten van het transportbedrijf die in haar bedrijfsomschrijving zijn opgenomen, niet meer mogelijk maakt, ook al zouden deze activiteiten gerelateerd zijn aan de hoofdactiviteit. Het gaat, aldus [appellant], om een wasstraat en een apk-keuringsstation die tevens ten behoeve van derden zullen worden geëxploiteerd.
Een aantal bedrijven mogen de verboden activiteiten wel blijven uitvoeren maar het transportbedrijf van [appellant] valt ten onrechte niet onder deze uitzondering. Voorts wordt, hoewel detailhandel in het plan is verboden, detailhandel in caravans en boten wel toegestaan. Door het plan worden volgens [appellant] de exploitatiemogelijkheden beperkt en wordt de continuïteit van het bedrijf negatief beïnvloed. Bovendien treedt een waardevermindering op van haar bedrijfsterrein.
2.3. Het college is van mening dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenteraad in zijn beleid de keuze te maken de desbetreffende detailhandelsactiviteiten niet toe te staan. Verder kan het college instemmen met de beantwoording van de zienswijzen door de gemeenteraad. De raad stelt dat [appellant] de activiteiten die onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering van het transportbedrijf, mag voortzetten. Uitbreiding met nieuwe (detailhandels) activiteiten in de autobranche is echter niet toegestaan.
Bij bedrijven die worden uitgezonderd van de regeling gaat het om reeds bestaande bedrijven. Het plan beoogt niet de overige beperkte detailhandel die al was toegestaan te weren, zodat de handel in caravans en boten mag blijven bestaan.
2.4. Ingevolge de nieuwe artikelen 4.3.1 sub c1 en 6.1. van de planvoorschriften is op de percelen met een bedrijfsbestemming nieuw- dan wel hervestiging van garagebedrijven, autoherstelbedrijven, detailhandel en groothandel in personenauto's en andere automobielen alsmede autoaccessoires en autobandenhandel niet toegestaan. Dit verbod geldt niet voor de percelen Zilverwerf 2 en Goudwerf 2, waar een groothandel in vrachtwagens en heftrucks, onderscheidenlijk een autoschadeherstelbedrijf inclusief spuiterij, autoreparatiebedrijf, opslag van oliën en groothandel daarin en detailhandel in personenauto's zijn toegestaan.
2.5. Uit de plantoelichting volgt dat het gemeentelijke beleid zich richt op behoud van het industriële karakter van het bedrijventerrein. De vestiging van nieuwe autoherstelbedrijven en automobielhandelsbedrijven strookt niet met de aard en uitstraling van het industrieterrein. Hoewel de autobranche op het industrieterrein slechts incidenteel vertegenwoordigd is, wil de gemeente voorkomen dat deze zich in de toekomst uitbreidt. De Afdeling is van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is.
2.6. Het beroep van [appellant] is met name ingegeven met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Zij kan zich in het algemeen verenigen met het beleid van de gemeenteraad maar wil de mogelijkheid houden bepaalde aan de hoofdfunctie ondergeschikte bedrijfsactiviteiten ook voor derden te exploiteren. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat een aangrenzend perceel, kadastraal bekend als […], bij haar bedrijfsterrein zal worden betrokken. Op dit perceel is een autowasstraat voorzien die ook door vrachtwagens van derden zou moeten kunnen worden gebruikt. Op dit perceel rust thans nog de bestemming "Groenvoorzieningen/ Water" maar deze zal worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijventerrein". Voorts heeft [appellant] een apk- keuringsstation voor vrachtwagens waar zij ook keuringen voor derden wil uitvoeren. Ter zitting heeft de raad toegezegd dat bij de herziening van het bestemmingsplan, waarbij de wijziging van de bestemming van perceel […] wordt mogelijk gemaakt, uitdrukkelijk zal worden bezien in hoeverre het wassen van vrachtauto's voor derden en het exploiteren van het apk- keuringsstation voor derden mogelijk is.
2.7. Nu de bezwaren van [appellant] zich richten op de mogelijke beperking van toekomstige werkzaamheden, waarvoor een planherziening nodig is, kan het beroep niet slagen.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van der Sluijs, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van der Sluijs
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
234-608.