ECLI:NL:RVS:2009:BI4938

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804194/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de revisievergunning voor een tankstation in Oss en de gevolgen voor geluidshinder

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 mei 2009 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss. Het college had op 29 april 2008 een wijziging doorgevoerd in de revisievergunning van een tankstation, gelegen aan de [locatie 1] te [plaats]. De wijziging betrof de aanpassing van geluidvoorschriften op basis van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer. De appellant, wonend nabij het tankstation, stelde dat de gewijzigde geluidgrenswaarden niet in overeenstemming waren met de feitelijke situatie en dat de geluidshinder voor zijn woning niet adequaat werd aangepakt.

De zaak werd ter zitting behandeld op 21 april 2009, waar de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, en het college van burgemeester en wethouders van Oss aanwezig waren. Ook de besloten vennootschap Esso Hanex Berghem B.V. was vertegenwoordigd. De appellant voerde aan dat de geluidniveaus in werkelijkheid hoger zouden zijn dan de toegestane waarden, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de geluidsemissie van het parkeerterrein van het tankstation.

De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de geluidvoorschriften te wijzigen. De Afdeling concludeerde dat de in het akoestisch rapport gehanteerde geluidniveaus realistisch waren en dat de appellant niet had aangetoond dat de geluidniveaus de toegestane waarden zouden overschrijden. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het college bij het toepassen van de Wet milieubeheer en de noodzaak voor belanghebbenden om hun beroepsgronden te onderbouwen met relevante gegevens. De Afdeling bevestigde dat de wijziging van de vergunning niet in strijd was met de wet en dat de belangen van de appellant voldoende waren gewogen.

Uitspraak

200804194/1/M1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer voorschrift C.1 van de op 6 juli 1999 voor de aan de [locatie 1] te [plaats] gelegen inrichting verleende revisievergunning gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Wingens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Esso Hanex Berghem B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het aan de [locatie 1] te [plaats] gesitueerde tankstation voor motorbrandstoffen, dat wordt gedreven door Esso Hanex Berghem B.V., omvat een wasstraat, een shop en een ondergrondse LPG opslagtank. Direct grenzend aan het tankstation bevindt zich aan de westzijde de woning aan de [locatie 2], die wordt bewoond door [appellant]. In een aanbouw achter deze woning wordt een schoonheidssalon geëxploiteerd. Het perceel vóór de woning van [appellant], waarin zich de ondergrondse opslagtanks voor motorbrandstoffen bevinden, is in gebruik als parkeerterrein ten behoeve van het tankstation. Aan weerszijden van de shop en kantoorruimte behorende bij het tankstation bevinden zich toegangswegen naar het achterterrein. De aan de woning van [appellant] grenzende westelijke terreinontsluiting wordt ondermeer gebruikt door de tankwagen waarmee LPG wordt aangevoerd. Door het aan de achterzijde van de inrichting gelegen automobielbedrijf VOF Jagers Mobiele APK wordt ook de westelijke ontsluiting naast de woning van [appellant] gebruikt. Via de oostelijke terreinontsluiting is de bij het tankstation behorende autowasstraat te bereiken.
2.2. [appellant] heeft het college op 21 juni 2006 verzocht de geluidvoorschriften C.1 en C.2 van de vergunning van 6 juli 1999 aan te passen om de hoogte van de daarin gestelde equivalente en maximale geluidgrenswaarden in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie omdat bij de hoogte van de daarin gestelde equivalente en maximale geluidgrenswaarden rekening is gehouden met te realiseren wasboxen. De wasboxen zijn niet binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning gerealiseerd, en de vergunning is voor dat deel op grond van artikel 8.18, eerste lid, van de Wet milieubeheer van rechtswege vervallen.
2.2.1. Het college heeft adviesbureau Peutz gevraagd een akoestisch onderzoek te verrichten naar de gevolgen van het vervallen van de vergunning voor de wasboxen. Op basis van het akoestisch rapport van adviesbureau Peutz van 11 januari 2008, kenmerk F18383-2, (hierna: het akoestisch rapport) heeft het college bij besluit van 29 april 2008 voorschrift C.1 van de op 6 juli 1999 verleende revisievergunning gewijzigd in dier voege dat de toegestane grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van immissiepunt 1 ter plaatse van de woning van [appellant] wordt verlaagd van 53 dB(A) tot 52 dB(A) en dat ter plaatse van de achterzijde van de woning van [appellant] een extra immissiepunt 6 wordt bepaald met een toegestane grenswaarde van 37 dB(A). Het college heeft in het akoestisch rapport geen aanleiding gezien voorschrift C.2 aan te passen omdat het vervallen van de vergunning voor de wasboxen geen gevolgen heeft voor de door de inrichting veroorzaakte optredende maximale geluidniveaus.
2.3. De voor de inrichting geldende relevante voorschriften ter voorkoming dan wel voldoende beperking van geluidhinder luiden hiermee als volgt.
In voorschrift C.1 van het besluit van 29 april 2008 is bepaald dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAR,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, op de in figuur 1 van het akoestisch rapport met kenmerk F18383-2 en d.d. 10 januari 2008 aangegeven beoordelingspunten niet meer mag bedragen dan de in tabel 1 vermelde waarden.
Tabel 1
In voorschrift C.2 van de vergunning van 6 juli 1999 is bepaald dat het maximale geluidniveau (LAmax) veroorzaakt door de geluidbronnen en werkzaamheden binnen de inrichting op de in voorschrift 1 genoemde immissiepunten niet meer mag bedragen dan 70 dB(A) tussen 07.00 en 21.00 uur.
In voorschrift C.4 van de vergunning van 6 juli 1999 is bepaald dat bij de beoordeling van de maximale geluidniveaus (LAmax) de immissiepunten 1 en 2 zoals aangegeven in bijlage 1, buiten beschouwing blijven.
2.4. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Ingevolge het tweede lid van artikel 8.23 kan een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, het bevoegd gezag verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen.
Ingevolge artikel 8.23, derde lid, in samenhang met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
2.5. Het college heeft beleidsvrijheid bij de beslissing om toepassing te geven aan artikel 8.23 van de Wet milieubeheer. Indien wordt besloten tot deze toepassing, heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid bij de vaststelling van wat nodig is ter bescherming van het milieu.
2.6. [appellant] stelt, onder verwijzing naar een in zijn opdracht door adviesbureau Tauw B.V. op het akoestisch rapport gegeven reactie van 5 mei 2008, dat de maximale en equivalente geluidniveaus in werkelijkheid hoger zullen zijn dan de toegestane geluidgrenswaarden als gevolg van de onderschatting van een aantal bronvermogens, het achterwege blijven van een aantal beoordelingspunten en het buiten beschouwing laten van de geluidimmissie ten gevolge van het parkeren van auto's van klanten.
2.6.1. Van onderschatting van een aantal bronvermogens in het akoestisch rapport, zoals door [appellant] wordt betoogd, is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken. Op grond van het deskundigenbericht stelt de Afdeling vast dat de in het akoestisch rapport door Peutz gehanteerde brongeluidniveaus van de mattenklopper van 91 dB(A), en niet van 79 dB(A) zoals abusievelijk wordt vermeld, en de passage van de LPG-tankwagen van 104 dB(A) realistische waarden zijn. Voor zover [appellant] ter zitting heeft geklaagd over het met vrachtauto's afvoeren van afval via de westelijke oprit wijst de Afdeling op haar uitspraak van 6 augustus 2003, in zaak nr.
200300393/1, waaruit blijkt dat de westelijke ontsluiting éénmaal per twee weken mag worden gebruikt door een vuilniswagen op basis van een op 11 juni 2002 geaccepteerde melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
Deze beroepsgrond faalt.
2.6.2. Op grond van het deskundigenbericht stelt de Afdeling verder vast dat het beoordelingspunt 1, ter plaatse van de zijgevel van de woning van [appellant], nog wat dichter bij het feitelijke tankstation en nagenoeg op de rijlijn van de LPG-tankwagen ligt en daarmee ook representatief is te achten voor de geluidemissie van de inrichting ter plaatse van de voorgevel van de woning van [appellant]. Mede in aanmerking genomen hetgeen in het deskundigenbericht hierover wordt opgemerkt, heeft het college in redelijkheid kunnen afzien van het in het gewijzigde voorschrift C.1 opnemen van een (extra) beoordelingspunt ter plaatse van de voorgevel van de woning van [appellant].
Hoewel ter zitting namens het college is toegegeven dat door het opnemen van een extra grenswaarde voor het LAR,LT op de door [appellant] voorgestane beoordelingshoogte van 5 meter ter hoogte van de slaapkamer aan de achterzijde van zijn woning een extra bescherming aan [appellant] zou kunnen worden geboden, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling daarvan in redelijkheid kunnen afzien, omdat in aansluiting bij het thans geldende Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Stb. 2007, 415) voor de periode tot 21.00 uur kan worden volstaan met een beoordelingshoogte van 1,5 meter. Het college heeft er terecht op gewezen dat de slaapkamer onder normale omstandigheden niet voor 21.00 uur in gebruik zal zijn en dat de grenswaarde voor het LAR,LT op beoordelingspunt 6 indirect ook bescherming biedt tegen geluidemissie van de inrichting op 5 meter hoogte.
Het betoog van [appellant] dat een aantal beoordelingspunten ten onrechte achterwege is gebleven faalt dan ook.
2.6.3. Ondanks dat, gelet op het deskundigenbericht, moet worden vastgesteld dat in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met de geluidemissie veroorzaakt door het gebruik van het parkeerterrein voor de woning van [appellant], is het naar het oordeel van de Afdeling in de thans aan de orde zijnde procedure niet in het belang van [appellant] om aan deze omstandigheid gevolgen te verbinden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het verzoek van [appellant] tot wijziging van de voorschriften C.1 en C.2 uitsluitend betrekking heeft op het vervallen van de vergunning voor het gebruik van de wasboxen en niet op het gebruik van het parkeerterrein. Verder blijkt uit het akoestisch onderzoek voldoende, hetgeen in het deskundigenbericht wordt bevestigd, dat ook na het vervallen van het gebruik van de wasboxen als gevolg van het in werking zijn van de inrichting in geen geval een lagere waarde voor het LAR,LT dan 52 dB(A) voor beoordelingspunt 1 is te verwachten. Het college heeft in het licht van het vorenstaande dan ook in redelijkheid kunnen afzien van een beoordeling van de geluidemissie veroorzaakt door het gebruik van het parkeerterrein.
Deze beroepsgrond faalt.
2.6.4. Voor zover [appellant] betoogt dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, heeft deze beroepsgrond geen betrekking op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande bestreden besluit en faalt om die reden.
2.6.5. [appellant] betoogt dat in de vergunning van 6 juli 1999 onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd waarom hogere streef- en grenswaarden voor het LAR,LT worden toegestaan. De Afdeling merkt in dit verband op dat in deze procedure slechts beroepsgronden aan de orde kunnen komen die betrekking hebben op het bestreden besluit. Dit betekent dat deze beroepsgrond van [appellant] in deze procedure niet aan de orde kan komen en daarom faalt.
Voor zover [appellant] betoogt dat in voorschrift C.4 van de vergunning van 6 juli 1999 de immissiepunten 1 en 2 ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten bij de toetsing aan de vergunde grenswaarde voor het LAmax kan dit betoog niet slagen. De Afdeling merkt in dit verband op dat het verzoek van [appellant] van 21 juni 2006 uitsluitend betrekking heeft op de wijziging van de voorschriften C.1 en C.2 van de vergunning van 6 juli 1999 als gevolg van het vervallen van de vergunning voor de wasboxen en geen betrekking heeft op voorschrift C.4. Uit het akoestisch rapport blijkt voldoende, hetgeen in het deskundigenbericht wordt bevestigd, dat het vervallen van de vergunning voor de wasboxen geen gevolgen heeft voor de door de inrichting veroorzaakte optredende maximale geluidniveaus.
Deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
159-209.