ECLI:NL:RVS:2009:BI4943

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807026/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten had op 31 mei 2006 een besluit genomen waarbij [appellant] werd gelast om binnen drie maanden een illegale situatie op zijn perceel op te heffen, onder oplegging van een dwangsom. [appellant] diende hiertegen bezwaar in, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat het buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. [appellant] stelde dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege zijn medische toestand, maar de rechtbank verwierp dit argument.

De Raad van State heeft de zaak op 20 april 2009 behandeld. Tijdens de zitting werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J.M. Besselink. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellant] niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van [appellant] was om ervoor te zorgen dat zijn belangen tijdig werden behartigd, ook in geval van ziekte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor indieners van bezwaarschriften om tijdig en adequaat te reageren op besluiten van bestuursorganen, ongeacht persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

200807026/1/H1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 augustus 2008 in zaak nr. 07/4383 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast binnen drie maanden na dagtekening van dit besluit de illegale situatie op het perceel [locatie] te [plaats] op te heffen.
Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2008, verzonden op 11 augustus 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 mei 2007 vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft bij brief van 13 november 2008 een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te 's-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Wester, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat het door [appellant] ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 31 mei 2006, bij het college ingekomen op 21 augustus 2006, buiten de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van zes weken is ingediend.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, nu hij door zijn medische toestand niet in staat was om tijdig bezwaar te maken en hij dit alsnog zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk heeft gedaan, nadat hij van het besluit van 31 mei 2006 kennis had genomen.
2.2.1. Het betoog faalt. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor zover [appellant] als gevolg van ziekte, verblijf in het ziekenhuis en verblijf in een vakantiehuis van de familie in Zwitserland om aan te sterken niet in staat kon worden geacht om zelf tijdig bezwaar te maken, van hem mocht worden verwacht dat hij een ander in had geschakeld ter behartiging van zijn belangen. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een bezwaarschrift om zorg te dragen dat ook in geval van afwezigheid of ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten verbonden aan het maken van bezwaar, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt, dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop in verband met het dwingende karakter van termijnen als de bezwaartermijn een uitzondering worden aanvaard. Uit de door [appellant] overlegde verklaringen van zijn artsen blijkt niet dat sprake was een dergelijk uitzonderlijk geval. Deze verklaringen sluiten niet uit dat het voor [appellant] mogelijk was om zorg te dragen voor de tijdige indiening van het bezwaarschrift door een derde in te schakelen. Niet zonder betekenis in dat kader is dat het besluit van 31 mei 2006 werd voorafgegaan door correspondentie van de zijde van het college, zoals de brief van 7 februari 2006 ten aanzien van het voornemen om tot handhaving over te gaan, en [appellant] daarom op het besluit van 31 mei 2006 had kunnen anticiperen.
De rechter in hoger beroep dient voorts een eigen beoordeling te maken met betrekking tot de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en is in dat kader, los van de vraag of, zoals [appellant] betoogt, de rechtbank zich gebonden moest achten aan de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, ten aanzien van drie besluiten op administratief beroep van 7 juli 2006 in het kader van de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften, waarbij het daartegen te laat ingediende beroepschrift van 24 augustus 2006 ontvankelijk werd geacht, niet gebonden door deze uitspraken.
De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat het college het bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
414-580.