ECLI:NL:RVS:2009:BI4963

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902457/1/M1 en 200902458/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van milieuwetgeving met betrekking tot tankstations

Op 20 mei 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Leerdam. TinQ had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 25 februari 2009, waarbij het college aan TinQ lasten onder dwangsom had opgelegd vanwege het in werking hebben van twee tankstations in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. TinQ verzocht de voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de tankstations onder het Activiteitenbesluit vallen en er geen overtreding van de Wet milieubeheer zou zijn.

Tijdens de zitting op 21 april 2009 werd TinQ vertegenwoordigd door E.M. Uittenbosch, terwijl het college werd vertegenwoordigd door H.G.J. Scholts en S. de Poel. TinQ voerde aan dat de tankstations onder toezicht stonden van de naastgelegen H&S Shop en een garagebedrijf, en dat er alleen tijdens de openingstijden getankt kon worden. Het college betwistte dit en stelde dat de tankstations vergunningplichtig waren, omdat de afleverzuilen zich op minder dan 20 meter van de dichtstbijzijnde bedrijven bevonden en er geen toezicht werd gehouden.

De voorzitter overwoog dat TinQ de constateringen van het college niet had weerlegd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden rechtvaardigen dat het college niet handhavend zou optreden. De opgelegde dwangsommen werden door TinQ als onredelijk hoog bestempeld, maar de voorzitter oordeelde dat het college zich had gehouden aan de standaardnormeringen van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200902457/1/M1 en 200902458/1/M1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V., gevestigd te Harderwijk,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leerdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 25 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leerdam (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V. (hierna: TinQ) lasten onder dwangsom opgelegd vanwege het in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer in werking hebben van een tweetal tankstations gelegen aan onderscheidenlijk de [locatie] en de Provincialeweg 1 te Leerdam.
Tegen deze besluiten heeft TinQ bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2009, heeft TinQ de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2009, waar TinQ, vertegenwoordigd door E.M. Uittenbosch, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door H.G.J. Scholts en S. de Poel, beiden werkzaam bij de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. TinQ betoogt dat de tankstations vallen onder de werking van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit), zodat van een overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer geen sprake is. Daartoe voert zij aan dat de H&S Shop, gelegen naast het tankstation aan de Provincialeweg 1 en het [garagebedrijf], gelegen naast het tankstation aan de [locatie], direct toezicht houden op het tankstation en dat alleen tijdens de openingstijden van respectievelijk de H&S Shop en het [garagebedrijf] getankt kan worden bij deze tankstations. Ter onderbouwing hiervan heeft TinQ de huurcontracten met de H&S Shop en [garagebedrijf] overgelegd waarin is vermeld welke regels de toezichthouder in acht moet nemen ten aanzien van de tankstations, en een handleiding met daarin opgenomen de wijze van handelen in het geval van calamiteiten, aldus TinQ.
2.1.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de onbemande tankstations vergunningplichtig zijn aangezien de afleverzuilen voor de aflevering van brandstoffen zich op minder dan 20 meter van de dichtstbijzijnde bedrijven bevinden. Tevens hebben, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, werknemers van zowel de H&S Shop en het [garagebedrijf] een verklaring afgelegd dat geen toezicht vanuit de beide bedrijven plaatsvindt. Voorts heeft het college geconstateerd dat buiten de openingstijden van de H&S Shop en het [garagebedrijf] getankt kan worden.
2.1.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder een daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort op te richten, te veranderen of de werking daarvan te veranderen of in werking te hebben.
Ingevolge Bijlage 1, aanhef en onder p, van het Activiteitenbesluit, voor zover van belang, gelden de in artikel 8.1, eerste lid van de wet opgenomen verboden voor inrichtingen voor het afleveren van vloeibare brandstoffen door een afleverzuil waar aflevering zonder direct toezicht mogelijk is en er minder dan 20 meter afstand is tussen de afleverzuil en een woning van derden, winkel of bedrijfsgebouw.
2.1.3. Niet in geschil is dat de afstand tussen de H&S Shop en het [garagebedrijf] en de afleverzuilen van brandstoffen minder dan 20 meter is. Bepalend voor de vraag of de onderhavige tankstations vergunningplichtig zijn, is of het mogelijk is zonder direct toezicht brandstoffen te tanken. De voorzitter overweegt dat TinQ de constateringen van het college dat door werknemers van beide bedrijven geen toezicht wordt gehouden niet weerlegd noch in een ander daglicht geplaatst. Daarbij neemt hij in aanmerking dat de door TinQ overgelegde contracten, wat daar verder ook van zij, dateren van na het betreden besluit. Voorts komt het hem, gezien het verhandelde ter zitting, niet onaannemelijk voor dat ten tijde van het bestreden besluit buiten de openingstijden van de H&S Shop en het [garagebedrijf] aldaar kon worden getankt. Het college was derhalve bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
2.1.4. Gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.1.5. Nu zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving, heeft het college de last onder dwangsom terecht opgelegd.
2.2. TinQ stelt dat de opgelegde dwangsommen onredelijk hoog zijn.
2.2.1. Ingevolge artikel 5:32, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.2.2. Het college heeft in de bestreden besluiten een dwangsom opgelegd van € 5.000,00 per constatering dat zonder direct toezicht vloeibare brandstof wordt afgeleverd ten behoeve van de openbare verkoop voor motorvoertuigen met een maximum te verbeuren bedrag van € 25.000,00. Ter zitting heeft het college verklaard voor de hoogte van de dwangsom gebruik te hebben gemaakt van standaardnormeringen die binnen de Milieudienst Zuid-Holland Zuid gehanteerd worden. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de voorzitter geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het vastgestelde bedrag niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
375-590.