ECLI:NL:RVS:2009:BI6050

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806567/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • O. de Savornin Lohman
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming kosten kinderopvang door college van burgemeester en wethouders van Lelystad

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 17 juli 2008 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag van [appellante] om tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, die door het college van burgemeester en wethouders van Lelystad op 10 juli 2007 werd afgewezen. Het college stelde dat [appellante] samenwoont met [persoon] en dat zij gezamenlijk in staat zijn de kosten van kinderopvang te betalen, gezien het inkomen van [persoon]. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat er relevante wijzigingen in haar omstandigheden waren opgetreden die de afwijzing van de aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen.

In hoger beroep betoogde [appellante] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij de relevante omstandigheden moest aantonen. Tevens stelde zij dat het rapport van de sociale recherche, dat door het college was ingediend, niet relevant was voor haar aanvraag, omdat het betrekking had op een andere procedure. De rechtbank oordeelde echter dat het college het rapport in zijn besluitvorming mocht betrekken en dat [appellante] niet had aangetoond dat er relevante wijzigingen waren in haar situatie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van het college om de aanvraag af te wijzen werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

200806567/1/H2.
Datum uitspraak: 3 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 juli 2008 in zaak nr. 07/2161 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (hierna: het college) een aanvraag van [appellante] om tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar [appellante] en het college, beiden met voorafgaand bericht van verhindering, niet zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan het bij de rechtbank bestreden besluit op bezwaar heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellante] een gezamenlijke huishouding voert met [persoon] en dat zij, in aanmerking genomen het inkomen van [persoon], gezamenlijk in staat moeten worden geacht de kosten van kinderopvang zelf te betalen.
2.2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat [persoon] ten tijde hier van belang op het adres van [appellante] heeft gewoond en voorts de vader van het kind is voor de opvang waarvan de tegemoetkoming is gevraagd (hierna: het kind), zodat moet worden vastgesteld dat hij de partner van [appellante] is. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar haar eerdere uitspraak van 11 juli 2007 in een geding tussen [appellante] en het college en het in dat verband door het college ingebrachte rapport van de sociale recherche. Volgens de rechtbank heeft [appellante] niet aangetoond dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. Gelet op het inkomen van [persoon] heeft het college de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen.
2.3. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij aan moest tonen dat de relevante omstandigheden waren gewijzigd. Voorts voert zij aan dat het rapport van de sociale recherche niet de aanvraag op grond van de Wet kinderopvang maar een procedure over de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) betrof, dat geen onderzoek is verricht naar het inkomen van [persoon] en dat hij niet de vader van het kind is.
2.3.1. De procedure tussen [appellante] en het college op grond van de Wwb waarin het rapport van de sociale recherche is ingebracht, betrof de periode van 1 december 2004 tot en met 28 februari 2006.
De door [appellante] aangevraagde tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang betreft de periode van 15 februari tot en met 31 maart 2006. In het feit dat het rapport van de sociale recherche is ingebracht in een procedure op grond van de Wwb en die procedure niet exact dezelfde periode betrof, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college dat rapport niet in zijn besluitvorming mocht betrekken. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellante] diende aan te tonen dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan en dat zij daarin niet is geslaagd. In aanmerking genomen het rapport van de sociale recherche, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat [persoon] moet worden geacht de partner van [appellante] te zijn en dat het college, gelet op het in dat rapport vermelde inkomen van [persoon], de aanvraag terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009
417.