In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 mei 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoekers] tegen het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg. Het college had op 27 november 2008 besloten om de aanvraag van [verzoekers] voor een revisievergunning voor een veehouderij aan de [locatie] te [plaats] buiten behandeling te laten. Dit besluit werd door het college op 1 april 2009 bevestigd, waarbij het bezwaar van [verzoekers] ongegrond werd verklaard.
[Verzoekers] hebben vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van dit verzoek vond plaats op 14 mei 2009, waarbij [verzoekers] werden bijgestaan door hun advocaat en een deskundige. De voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel over het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure.
De voorzitter heeft in zijn uitspraak van 29 januari 2009 in een eerdere zaak al geoordeeld dat het college de aanvraag om revisievergunning terecht buiten behandeling heeft gelaten. Gezien de omstandigheden en de argumenten die [verzoekers] in deze fase aanvoeren, zag de voorzitter geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.