ECLI:NL:RVS:2009:BI6064

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903118/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor kantoor met werkplaats en werktuigenberging in Zundert

Op 28 juli 2008 verleende het college van burgemeester en wethouders van Zundert een bouwvergunning aan [vergunninghoudster] voor het oprichten van een kantoor met werkplaats en werktuigenberging op het perceel [locatie] te [plaats]. Tegen deze beslissing hebben [verzoekers] op 1 mei 2009 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 20 mei 2009 behandeld, waarbij zowel [verzoeker] als het college en [vergunninghoudster] aanwezig waren.

De voorzitter oordeelde dat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan, ondanks de bezwaren van [verzoeker]. De voorzitter stelde vast dat de activiteiten die op het perceel zouden plaatsvinden niet wezenlijk verschilden van de activiteiten die er eerder plaatsvonden. Ook werd geconcludeerd dat het bouwplan voldeed aan de eisen van de planvoorschriften, waaronder de afstandseisen tussen gebouwen.

Wat betreft de welstandseisen oordeelde de voorzitter dat het college terecht aansluiting had gezocht bij de parkeernorm voor een kantoor zonder baliefunctie. De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er onvoldoende aanleiding was om te veronderstellen dat het nieuwe welstandsadvies niet aan de eisen zou voldoen. De voorzitter concludeerde dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van het college uitviel, en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 mei 2009.

Uitspraak

200903118/2/H1.
Datum uitspraak: 28 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 10 april 2009 in zaak nrs. 09/996 en 09/997 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoor met werkplaats en werktuigenberging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 februari 2009 heeft het college het door [verzoekers] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2009, verzonden op 23 april 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 februari 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 mei 2009, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. M. Brüll, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door C.J. Meulblok en C.M.M. Huijbregts, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. H.E.Chr.M. Nieland, advocaat te Bergen op Zoom, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Daarbij geldt dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en de rechtsgevolgen daarvan in stand heeft gelaten.
2.2. Volgens [verzoeker] is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan bebouwde kom Zundert/Wernhout, gedeelte Grote Heistraat" (hierna: het bestemmingsplan), onder meer omdat één groot bedrijf wordt gerealiseerd, hetgeen ingevolge artikel 3, lid II, onder 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan niet is toegestaan.
2.3. De voorzitter is voorshands van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij de uitleg van het begrip "één groot bedrijf", dat niet is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan, als uitgangspunt moet worden genomen dat met het bestemmingsplan is beoogd het bedrijf van [vergunninghoudster] positief te bestemmen. Naar voorlopig oordeel is in voldoende mate komen vast te staan dat de activiteiten die thans en na realisering van het bouwplan op het perceel worden verricht niet wezenlijk verschillen van de activiteiten die plaatsvonden ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan. Daarvan uitgaande, zou het oordeel, dat dit bouwplan in strijd is met artikel 3, lid II, onder 3, van de voorschriften, impliceren, dat de bestemmingsplanwetgever de bestaande activiteiten heeft wegbestemd. Voor dat oordeel bestaat voorshands evenwel geen aanleiding. Onder die omstandigheden, ziet de voorzitter op voorhand geen grond voor het oordeel dat het bouwplan op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan.
Voorts ziet de voorzitter, gezien ook de ter zitting door het college getoonde, bij de bouwvergunning behorende tekening geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan de in artikel 3, lid II, onder 4, aanhef en onder j, van de planvoorschriften neergelegde eis dat de afstand tussen een vrijstaande bedrijfswoning tot enig ander gebouw tenminste 5 m dient te bedragen. De ter zitting door [verzoeker] getoonde tekening, behorende bij de aanvraag om vergunning krachtens de Wet milieubeheer, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat die geen deel uitmaakt van de verleende bouwvergunning. Bovendien heeft [vergunninghoudster] ter zitting onweersproken gesteld dat het bouwplan zal worden gerealiseerd op de plaats van bestaande bebouwing en dat de afstand tussen die bebouwing en de bedrijfswoning feitelijk meer dan 5 m bedraagt.
2.4. Verder is de voorzitter voorshands met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college bij de beoordeling van het aantal voor het bouwplan benodigde aantal parkeerplaatsen aansluiting mocht zoeken bij de parkeernorm voor een kantoor zonder baliefunctie. Daarvan uitgaande, voorziet het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid.
2.5. Wat welstand betreft heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bouwplan ten onrechte is getoetst aan de criteria van welstandsniveau 3 in plaats van welstandsniveau 2 en het besluit op bezwaar derhalve vernietigd. Hij heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten, nu het college ter zitting een welstandsadvies van Welstandszorg Noord-Brabant van 24 maart 2009 heeft getoond, waarin aan de juiste criteria is getoetst. Niet buiten twijfel is dat de aangevallen uitspraak wat het in stand laten van de rechtsgevolgen betreft in stand zal blijven. De voorzitter ziet hierin evenwel geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, nu onvoldoende aanleiding bestaat voor het oordeel dat in de bodemzaak zal blijken dat het nieuwe welstandsadvies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen bouwvergunning voor het bouwplan, al dan niet enigszins aangepast, in verband met de te stellen welstandseisen kan worden verleend. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat de welstandsadvisering zich dient te richten naar de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan. Indien [verzoeker] zich niet kan verenigen met het nieuwe welstandsadvies, heeft hij in het kader van de bodemprocedure de mogelijkheid zich inhoudelijk over dat advies uit te laten, al dan niet aan de hand van een advies van een terzake deskundige.
2.6. Gelet hierop, en na afweging van de betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009
457.