ECLI:NL:RVS:2009:BI6071
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Boll
- G.K. Klap
- Rechtspraak.nl
Bodemverontreiniging en saneringsverplichtingen in Noord-Brabant
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juni 2009 uitspraak gedaan over een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat op 1 september 2008 had vastgesteld dat er sprake was van ernstige bodemverontreiniging op een perceel in Noord-Brabant, maar dat een spoedige sanering niet noodzakelijk was. De appellanten, die vrezen voor de verspreiding van verontreiniging naar hun terrein, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 15 mei 2009 zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie. Ook de eigenaar van het verontreinigde perceel is als belanghebbende gehoord.
De appellanten hebben aangevoerd dat het onderzoek naar de verontreiniging onvolledig is en dat er een relatie bestaat tussen de verontreiniging op het perceel en hun eigen terrein. Het college heeft echter gesteld dat de verontreiniging niet verder verspreidt dan een geringe overschrijding van de streefwaarde en dat er geen aanleiding is voor extra monitoring. De Afdeling heeft geoordeeld dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen en dat het college terecht heeft geoordeeld dat de verontreiniging als ernstig moet worden aangemerkt, maar dat er geen noodzaak is voor een spoedige sanering.
De uitspraak concludeert dat het beroep van de appellanten ongegrond is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is in naam der Koningin uitgesproken, waarbij de leden van de enkelvoudige kamer de uitspraak hebben vastgesteld.