ECLI:NL:RVS:2009:BI7225

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807739/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en sluiting van een coffeeshop in Middelburg na herhaalde overtredingen van de Opiumwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 9 september 2008 zijn beroep ongegrond verklaarde. De burgemeester van Middelburg had op 23 oktober 2007 besloten om de door [appellant] geëxploiteerde coffeeshop definitief te sluiten en de exploitatievergunning en het 'verlof alcoholvrij' in te trekken. Dit besluit volgde op herhaalde overtredingen van de Opiumwet, waarbij op 1 september 2007 tijdens een politiecontrole was vastgesteld dat aan drie personen meer dan 5 gram softdrugs was verkocht. De burgemeester baseerde zijn besluit op het Damoclesbeleid, dat is vastgesteld om de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs te beheersen.

Tijdens de zitting op 18 mei 2009 heeft [appellant] betoogd dat de feiten die tot de sluiting hebben geleid onvoldoende vaststaan en dat de rechtbank de verklaringen van de kopers niet correct heeft gewogen. Hij voerde aan dat de sluiting van de coffeeshop een punitieve sanctie is, die niet in overeenstemming is met de eisen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, gezien de herhaalde overtredingen en het beleid dat is vastgesteld om de openbare orde en veiligheid te waarborgen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester terecht heeft gehandeld in het kader van het Damoclesbeleid. De sluiting van de coffeeshop was niet bedoeld als straf, maar als een maatregel om toekomstige overtredingen te voorkomen. De rechtbank had de verklaringen van de kopers terecht als minder geloofwaardig beoordeeld, en de burgemeester had de bevoegdheid om de exploitatievergunning in te trekken op basis van de overtredingen die waren vastgesteld. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200807739/1/H3.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 september 2008 in zaak nr. 08/159 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Middelburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft de burgemeester van Middelburg (hierna: de burgemeester) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven de door hem geëxploiteerde [coffeeshop], aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de coffeeshop), uiterlijk op 1 november 2007 om 12.00 uur definitief te sluiten en voor het publiek gesloten te houden. Tevens heeft de burgemeester hierbij het "verlof alcoholvrij" (hierna: verlof alcoholvrij) en de exploitatievergunning voor deze inrichting ingetrokken.
Bij besluit van 9 januari 2008 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.J. Groenenberg, ambtenaar in dienst van de gemeente Middelburg, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, zoals deze bepaling ten tijde van belang luidde, is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 1.6, aanhef en onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening Middelburg 1997 (hierna: APV 1997) kan de vergunning, ontheffing of het verlof worden ingetrokken of gewijzigd indien de aan de vergunning, ontheffing of het verlof verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2.3.1.10, eerste lid, is het verboden zonder verlof van de burgemeester in een besloten ruimte tegen vergoeding alcoholvrije drank, consumptie-ijs, geringe eetwaren of spijzen voor gebruik ter plaatse te verstrekken of een afhaalrestaurant te exploiteren.
2.1.1. De gemeenteraad van Middelburg heeft in zijn vergadering van 23 januari 1995 de nota Softdrugsbeleid Vlissingen-Middelburg vastgesteld. Het in de nota vervatte beleid is erop gericht de verkoop van softdrugs beheersbaar te maken met het oog op de openbare orde en veiligheid. In de gemeente Middelburg worden maximaal twee coffeeshops aanvaardbaar geacht. In dit beleidsstuk is besloten coffeeshops te gedogen indien voldaan wordt aan de zogenoemde AHOJG-criteria. Deze houden in dat:
- geen affichering mag plaatsvinden;
- geen harddrugs voorhanden mogen zijn of verkocht mogen worden;
- geen overlast veroorzaakt mag worden voor de omgeving;
- geen verkoop mag plaatsvinden aan jongeren beneden de 18 jaar en deze jongeren geen toegang tot de coffeeshop hebben;
- geen verkoop mag plaatsvinden van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram). Onder transactie wordt verstaan alle koop en verkoop in een coffeeshop op eenzelfde dag aan eenzelfde koper.
2.1.2. Op 20 december 2000 is de door de burgemeester vastgestelde beleidsnota Damoclesbeleid Gemeente Middelburg (hierna: het Damoclesbeleid) gepubliceerd. Doel van dit beleid is - onder meer - het beheersen van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden in de gemeente Middelburg en het effectueren van het Softdrugsbeleid Vlissingen-Middelburg. In het Damoclesbeleid is vastgelegd hoe de burgemeester de bevoegdheid genoemd in artikel 13b van de Opiumwet zal aanwenden. In een handhavingarrangement is neergelegd op welke wijze zal worden opgetreden tegen schending van de hierboven vermelde voorwaarden waaronder coffeeshops worden gedoogd. Bij constatering van een eerste, tweede en derde overtreding volgt volgens dit arrangement respectievelijk een schriftelijke waarschuwing en een sluiting gedurende drie en zes maanden. Bij een vierde overtreding binnen vijf jaar en zes maanden na het besluit tot sluiting van een openbaar lokaal wegens een derde overtreding, zal het openbare lokaal definitief worden gesloten. Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad van Middelburg ingestemd met continuering van dit beleid.
2.2. Tijdens een controle van de politie op 1 september 2007 is geconstateerd dat aan drie dezelfde personen bij twee bezoeken op die dag aan de coffeeshop 15,01 gram weed en 13,84 gram hasjiesj zijn verkocht. De tweede transactie is een overtreding van de voorwaarde dat geen verkoop mag plaatsvinden van meer dan vijf gram softdrugs aan een persoon op een dag. De burgemeester heeft voorts geconstateerd dat dit de vierde overtreding van de AHOJG-criteria binnen een periode van vijf jaar is. Op grond hiervan heeft hij besloten tot definitieve sluiting van de coffeeshop en tot intrekking van het voor de coffeeshop verleende verlof alcoholvrij en de exploitatievergunning.
2.3. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de feiten op grond waarvan tot sluiting van de coffeeshop is overgegaan onvoldoende vaststaan. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de nadere verklaringen van de drie kopers welke zijn afgelegd tegenover en op het verzoek van zijn gemachtigde op 20 oktober en 27 oktober 2007 zeer geloofwaardig zijn. In deze verklaringen is door de drie kopers onder meer verklaard dat zij de bij hen op 1 september 2007 aangetroffen hoeveelheid hasjiesj eerder die dag in een coffeeshop in Vlissingen hebben gekocht, dat zij nadien door de politie zijn aangehouden, doch dat de hasjiesj bij het doorzoeken van de auto door de politie niet gevonden zijn omdat deze onder de vloermat van de auto lag. Voorts hebben zij verklaard dat zij onderweg naar Middelburg de hasjiesj uit de verpakking van de coffeeshop in Vlissingen hebben gehaald en nadien in bij de coffeeshop van [appellant] verkregen zakjes hebben gedaan.
Voorts betoogt [appellant] dat niet het aantal overtredingen maar het aantal in het verleden opgelegde herstelsancties als uitgangspunt moet worden genomen voor het opleggen van een sanctie. Nu hem in het verleden slechts eenmaal een tijdelijke sluiting van - direct - zes maanden is opgelegd, had wederom een tijdelijke sluiting moeten worden opgelegd. Door het aantal overtredingen centraal te stellen is het bestreden besluit niet gericht op herstel maar op bestraffing, terwijl de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor een herstelsanctie, aldus [appellant].
Ten slotte betoogt [appellant]onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in de zaak C. Nilsson tegen Zweden van 13 december 2005, nr. 73661/01, dat de definitieve sluiting van de coffeeshop in combinatie met de intrekking van een begunstigende beschikking een punitieve sanctie is. De eisen die het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) aan dergelijke sancties stelt, zijn in dit geval niet nageleefd, aldus [appellant].
2.3.1. Gezien de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van 1 en 2 september 2007 en de op 1 september 2007 tegenover de politie afgelegde verklaringen van de drie kopers, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat aannemelijk is dat [appellant] op 1 september 2007 meer dan 5 gram softdrugs aan eenzelfde persoon op eenzelfde dag heeft verkocht. De op 20 en 27 oktober 2007 afgelegde verklaringen van de drie kopers tegenover de gemachtigde van [appellant] maken dit niet anders. Deze verklaringen wijken substantieel af van de eerder tegenover de politie van Middelburg afgelegde verklaringen. [appellant] heeft zijn stelling dat die laatste verklaringen onder druk zijn afgelegd niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de omstandigheden waaronder de verklaringen van oktober 2007 zijn afgelegd, op verzoek van de gemachtigde van [appellant] nadat deze hen had opgezocht in hun woonplaats in Frankrijk, alsmede de op onderdelen ongerijmde inhoud ervan voldoende reden geven om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van die verklaringen.
2.3.2. Met de rechtbank wordt overwogen dat de burgemeester in redelijkheid tot vaststelling van het Damoclesbeleid heeft kunnen komen. De rechtbank heeft voorts met juistheid vastgesteld dat de burgemeester conform dit beleid heeft gehandeld. Dat het in het Damoclesbeleid vastgestelde handhavingarrangement het aantal overtredingen centraal stelt, biedt geen grond voor het oordeel dat de in het arrangement voorziene maatregelen zijn gericht op het toebrengen van concreet nadeel dat verder gaat dan het ondervangen van de gevolgen van de overtredingen. Nadat de burgemeester op 5 november 2003 zijn voornemen tot sluiting van de coffeeshop van drie maanden wegens een tweede overtreding op 23 oktober 2003 kenbaar had gemaakt en [appellant] twee weken de tijd had gegeven voor het indienen van een zienswijze, vond binnen die twee weken op 11 november 2003 een derde overtreding plaats. Hierop heeft de burgemeester bij besluit van 26 november 2003 een sluiting van de coffeeshop voor de periode van zes maanden gelast. Dat besluit staat in rechte vast. De voorliggende overtreding is de vierde overtreding sedert maart 2003. De bij het bij de rechtbank bestreden besluit gehandhaafde definitieve sluiting strookt derhalve met het in het Damoclesbeleid opgenomen arrangement. [appellant] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de burgemeester dit arrangement in zijn geval niet in redelijkheid heeft kunnen volgen.
Evenmin is er grond voor het oordeel dat deze sluiting als een punitieve sanctie dient te worden aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 januari 2005 in zaak nr.
200401581/1) strekt de toepassing van bestuursdwang in een geval als het onderhavige ertoe het niet naleven van het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te beëindigen en te voorkomen dat toekomstige overtredingen zullen plaatsvinden. De intrekking van het "verlof alcoholvrij" en de exploitatievergunning is het noodzakelijke gevolg van de definitieve sluiting van het openbare lokaal op grond van het Damoclesbeleid. Reeds hierom kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat de eisen die het EVRM stelt aan een eerlijk proces niet zijn nageleefd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009
280-591.