200807629/1/H1.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 september 2008 in zaak nr. 08/1183 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
Bij besluit van 19 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (hierna: het college) aan de stichting B'ulah (hierna: de stichting) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gasthuis op het perceel aan de Onderduikersweg 6 te De Bult (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 november 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de stichting een schriftelijke reactie gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2009, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door G. Holtjer, mr. M.A. Hoven en R. Jongedijk, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A.M. Ubink, advocaat te Zwolle, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn door [appellanten] ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan
"Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bijzondere bebouwing".
Bij besluit van 10 juni 1997 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college van gedeputeerde staten) goedkeuring onthouden aan artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften waarin de doeleindenomschrijving behorend bij de bestemming "Bijzondere bebouwing" is neergelegd.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, onder b, voor zover thans van belang, mag het bebouwingsvlak bebouwd worden met maximaal drie bouwlagen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder y, wordt in de planvoorschriften onder horecabedrijf verstaan, een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie.
2.2. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is het met bestemmingsplan. Zij voeren daartoe aan dat het beoogde gebruik van het gasthuis moet worden aangemerkt als gebruik voor commerciële activiteiten waardoor het in strijd is met de bestemming "Bijzondere bebouwing" en dat het gasthuis in strijd met artikel 9, tweede lid, onder b, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder n, van de planvoorschriften, meer dan drie bouwlagen telt.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr.
200409527/1), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
2.2.2. Het gasthuis wordt volgens het bouwplan opgericht ten behoeve van de tot de stichting behorende leefgemeenschap die is gevestigd op het perceel. Het gasthuis is een aan de B'ulah-hoeve toegevoegd huis waar gasten voor korte of langere tijd kunnen verblijven en verzorgd worden door de leden van de leefgemeenschap. De gasten betalen een onkostenvergoeding.
2.2.3. Aangezien, als gevolg van de onthouding van goedkeuring aan artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften een doelomschrijving van de bestemming "Bijzondere bebouwing" ontbreekt, heeft de voorzieningenrechter voor de vaststelling van de reikwijdte van dat begrip terecht aansluiting gezocht bij hetgeen naar algemeen gangbare opvatting daaronder wordt begrepen. Anders dan [appellanten] betogen bestaat geen grond voor het oordeel dat ten gevolge van de onthouding van goedkeuring ter plaatse van het perceel het eerder geldende bestemmingsplan van kracht is gebleven.
Niet in geschil is dat een beoogd gebruik van het gasthuis voor commerciële doelen naar algemeen gangbare opvatting in strijd moet worden geacht met de bestemming "Bijzondere bebouwing".
Niet gebleken is dat de stichting, anders dan in de vergunningaanvraag vermeld, in werkelijkheid voornemens is in het gasthuis een horecabedrijf te exploiteren als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder y, van de planvoorschriften, dan wel het gasthuis anderszins te gebruiken voor commerciële doeleinden. De omstandigheden dat van de gasten voor hun verblijf een financiële vergoeding wordt gevraagd en dat de stichting streeft naar een gezond financieel beheer, leidt niet tot een ander oordeel. De stichting oefent geen bedrijf uit en het onderbrengen van de gasten in het gasthuis is gericht op deelname aan de activiteiten die plaatsvinden op de B'ulah-hoeve en de leefwijze van de leefgemeenschap. De door [appellanten] gestelde omstandigheid dat het gasthuis voor de toepassing van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen, zoals dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar, als een horeca-inrichting kan worden aangemerkt, leidt, wat daarvan zij, niet tot een ander oordeel. Toetsing aan de milieuvoorschriften staat in deze procedure niet ter beoordeling.
Onder deze omstandigheden kan in het aangevoerde geen grond worden gevonden voor het oordeel, dat het beoogde gebruik van het gasthuis in strijd is met hetgeen naar algemeen gangbare opvatting onder de bestemming "Bijzondere bebouwing" wordt begrepen. Voor zover [appellanten] ter zitting onder verwijzing naar de door hen overgelegde Toeristische Informatiekrant hebben betoogd dat er ook activiteiten zullen plaatsvinden die strijdig zijn met deze bestemming, is daarvan vooralsnog niet gebleken.
Indien desondanks sprake mocht zijn van een zodanig gebruik, kan het college worden verzocht handhavend op te treden.
De voorzieningenrechter heeft daarom terecht overwogen dat het beoogde gebruik van het gasthuis niet in strijd is met de bestemming "Bijzondere bebouwing".
2.2.4. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het gasthuis, bestaande uit een onderbouw, drie bouwlagen en een bergruimte, niet in strijd is met artikel 9, tweede lid, onder b, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder n, van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder n, wordt in de planvoorschriften onder bouwlaag verstaan, een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw en een bergzolder.
Het begrip "onderbouw" is in het bestemmingsplan niet nader omschreven.
Aangezien het onderste deel van het gasthuis zich grotendeels ondergronds bevindt en de hoofdingang op de daaroverheen gebouwde verdieping is gesitueerd, moet dit deel worden aangemerkt als onderbouw in de zin van artikel 1, aanhef en onder n, van de planvoorschriften. Het betoog van [appellanten] dat dit onderste deel zich niet geheel onder maaiveldhoogte bevindt en dat zij op de bouwtekening als begane grond wordt aangeduid, staat, wat daarvan zij, aan dat oordeel niet in de weg.
De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het gasthuis niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009