ECLI:NL:RVS:2009:BI8431

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902334/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake gedoogbevel sanering bodemverontreiniging

Op 11 juni 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker] tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland, dat op 5 augustus 2008 een gedoogbevel had opgelegd voor de uitvoering van sanering op een perceel in [plaats]. Dit gedoogbevel volgde op een eerder besluit van 20 januari 2009, waarin het college het bezwaar van [verzoeker] en [belanghebbende] tegen de sanering ongegrond had verklaard. De zaak werd door de rechtbank Zwolle-Lelystad doorgezonden naar de Raad van State, waar [verzoeker] op 14 april 2009 verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 26 mei 2009 heeft de voorzitter het verzoek behandeld. [verzoeker] voerde aan dat de ernst van de verontreiniging en de urgentie van de sanering onjuist waren vastgesteld, gebaseerd op een aanvullend bodemonderzoek van Wematech Bodem Adviseurs B.V. uit 2006. De voorzitter oordeelde echter dat het college in redelijkheid het gedoogbevel had kunnen opleggen, aangezien [verzoeker] geen toestemming had gegeven voor de noodzakelijke werkzaamheden. De voorzitter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het gedoogbevel.

De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling, en de voorzitter benadrukte dat het oordeel voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 juni 2009.

Uitspraak

200902334/2/M2.
Datum uitspraak: 11 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) aan [verzoeker] en [belanghebbende] een gedoogbevel opgelegd ter zake van de uitvoering van de sanering op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit gedateerd 20 januari 2008, verzonden 2 februari 2009, heeft het college het door [verzoeker] en [belanghebbende] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de rechtbank Zwolle-Lelystad ingekomen op 13 maart 2009, beroep ingesteld. De Rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het beroep doorgezonden naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.R. Lutje Schipholt en mr. drs. C.M.K. Ipenburg, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] heeft in het beroepschrift noch in het verzoekschrift gronden aangevoerd tegen het besluit van 20 januari 2009. In het verzoekschrift verwijst [verzoeker] voor een nadere motivering naar het bezwaarschrift van 12 april 2009 inzake het besluit van het college van 3 juli 2008. De voorzitter heeft hier kennis van genomen.
2.3. [verzoeker] stelt zich in het bezwaarschrift van 12 april 2009, voor zover hier van belang, op het standpunt dat uit een door Wematech Bodem Adviseurs B.V. uitgevoerd aanvullend bodemonderzoek [locatie] [plaats] van 19 januari 2006 blijkt dat de ernst van de verontreiniging en de urgentie van sanering van het geval van bodemverontreiniging op het perceel [locatie] bij besluit van 20 juli 2004 onjuist zijn vastgesteld. De voorzitter begrijpt hieruit dat [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat het college in verband hiermee bij besluit van 28 november 2006 ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsplan met betrekking tot de [locatie] te [plaats] en dat het daarom voorts ten onrechte overgaat tot uitvoering hiervan.
2.3.1. Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college ingestemd met het saneringsplan met betrekking tot de [locatie] te [plaats]. Bij uitspraak van 12 december 2007 in zaak nr.
200700159/1heeft de Afdeling het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 28 november 2006 is daarom onherroepelijk. In de uitspraak van 12 december 2007 heeft de Afdeling geoordeeld dat niet gebleken is dat de aan het besluit van 28 november 2006 ten grondslag liggende bodemonderzoeken geen volledig beeld geven van de omvang van de bodem- en grondwaterverontreiniging ter plaatse. Hetgeen [verzoeker] thans heeft aangevoerd biedt de voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet hierop ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt kon stellen dat tot uitvoering van het saneringsplan dient te worden overgegaan. Het bij besluit van 5 augustus 2008 opgelegde gedoogbevel is genomen om uitvoering te kunnen geven aan het saneringsplan dat bij besluit van 28 november 2006 is goedgekeurd. Nu [verzoeker] geen toestemming heeft gegeven om de benodigde werkzaamheden uit te voeren heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot het opleggen van een gedoogbevel.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2009
325-578.