200807214/1/H2.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 september 2008 in zaak nr. 07/5857 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging voor Protestants-Christelijk Basisonderwijs Albrandswaard
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Bij besluit van 14 november 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten) op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard (hierna: het college) bepaald dat de vereniging Vereniging voor Protestants-Christelijk Basisonderwijs Albrandswaard (hierna: de vereniging) met ingang van 1 december 2004 blijvend heeft opgehouden het schoolgebouw en het terrein aan de Emmastraat 4 te Poortugaal, kadastraal bekend sectie B nummer 2714 (gedeeltelijk), (hierna: het terrein) voor de (voormalige) protestants-christelijke basisschool "De Wegwijzer" (hierna: de school) te gebruiken.
Bij besluit van 26 juni 2007 hebben gedeputeerde staten het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2008, verzonden op 4 september 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door de vereniging daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat gedeputeerde staten een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 oktober 2008.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr.drs. G.J. Heusen, advocaat te Woerden, bijgestaan door mr. M.J. Brandes en H. van der Linden, beiden werkzaam bij de gemeente, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A.J. Verplak, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 110, eerste lid, van de WPO kunnen het college en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten in geval van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door het college of het bevoegd gezag van de school.
Ingevolge het vierde lid wordt, zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend of het in het tweede lid bedoelde besluit van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een besluit als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de akte, het onherroepelijk geworden besluit onderscheidenlijk de uitspraak, tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel E 33 van de Overgangswet WBO, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom.
2.2. Bij het besluit van 14 november 2005 hebben gedeputeerde staten toepassing gegeven aan artikel 110, tweede lid, van de WPO. Bij het besluit op bezwaar van 26 juni 2007 hebben zij dat besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat niet aannemelijk is dat de rechtsvoorganger van de gemeente de stichtings-, grond- en inrichtingskosten van de school niet heeft gefinancierd, zodat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vereniging, en niet de gemeente, de eigendom van het terrein toekomt.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van gedeputeerde staten van 26 juni 2007 vernietigd, omdat dit besluit naar haar oordeel een draagkrachtige motivering ontbeert en niet is genomen met inachtneming van alle daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat gedeputeerde staten met alleen een verwijzing naar de gemeentebegroting voor het jaar 1961 onvoldoende hebben gemotiveerd dat de stichtings-, grond- en inrichtingskosten van de school daadwerkelijk door de gemeente zijn voldaan en de aanschaf van het terrein derhalve met gelden van de gemeente is bekostigd.
2.4. Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag aan wie na de buitengebruikstelling van de school in de zin van artikel 110 van de WPO de eigendom van het terrein toekomt. Niet in geschil is dat voor de toepassing van artikel 110, tweede lid in samenhang met het vierde lid van bepalend is wie het terrein ten tijde van de aankoop heeft gefinancierd.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in de door hem overgelegde stukken uitsluitend activa zijn vermeld, waarvoor door de gemeente daadwerkelijk kapitaaluitgaven zijn gedaan en deze voldoende bewijs vormen dat de aankoop van het terrein door de gemeente is gefinancierd.
2.5.1. Blijkens de stukken heeft de raad van de voormalige gemeente Poortugaal, rechtsvoorgangster van de gemeente Albrandswaard, in 1955 besloten gelden te verstrekken voor het stichten van de school. In de begroting der inkomsten en uitgaven van de gemeente Poortugaal voor de dienst van 1961 is voorts een post grondkosten voor de betrokken school opgenomen ten bedrage van 61.182 gulden, alsmede posten met bedragen voor de stichtingskosten, inrichtingskosten en leermiddelen van de school. Ook is door de gemeente een bedrag afgeschreven op de kapitaaluitgave voor de grondkosten voor de school.
Op grond hiervan hebben gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de gemeente Poortugaal de aankoop door de vereniging van het terrein niet heeft gefinancierd. Niet aannemelijk is dat de gemeente de aankoop van het terrein ondanks het daartoe genomen besluit van de gemeenteraad niet heeft gefinancierd, maar die aankoop wel ten laste van haar kapitaaluitgaven heeft gebracht en op die kapitaaluitgaven afschrijvingen heeft gepleegd, hoewel deze kapitaaluitgaven nooit waren geactiveerd.
Dat de vereniging beschikt over eigendomsakten van het terrein, maakt het voorgaande niet anders. Met juistheid hebben gedeputeerde staten en het college erop gewezen, dat in die akten niet is vermeld wie de grondkosten heeft verstrekt. De vereniging heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij bij verwerving van de eigendom van het terrein ook uit eigen middelen de aankoop ervan heeft gefinancierd. Dat de gemeente in de loop der jaren stukjes grond van de vereniging heeft gekocht betekent anders dan de vereniging stelt evenmin, dat de gemeente het kapitaal voor de aankoop van het terrein niet heeft verstrekt. De op de begroting vermelde grondkosten zijn kapitaaluitgaven. Daar hoeft geen eigendom tegenover te staan.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 juni 2007 van gedeputeerde staten alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Een redelijke uitleg van artikel 43, eerste lid, van Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan het college wordt terugbetaald.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 september 2008 in zaak nr. 07/5857;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de gemeente Albrandswaard het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009