ECLI:NL:RVS:2009:BI9720

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809452/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling milieugerichte technologie

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 juni 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De aanvraag was ingediend door [appellant], handelend onder de naam RECEPS, en betrof een subsidie op grond van de Subsidieregeling milieugerichte technologie. De minister had de aanvraag op 14 juli 2008 afgewezen, omdat hij van mening was dat het economisch risico van het project te groot was. De minister stelde dat [appellant] moest aantonen dat hij 40% van de projectkosten zelf kon dragen, maar de eigen inbreng van [appellant] was onvoldoende. De minister weigerde ook om rekening te houden met een bedrag dat [appellant] in de toekomst zou kunnen bijdragen door gratis te werken aan het project, omdat dit niet gegarandeerd was.

[Appellant] voerde aan dat hij als zelfstandig ondernemer zijn arbeid gratis aan het project ten goede kon laten komen en dat hij de waarde van die arbeid als eigen financiële inbreng kon aanmerken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten dat het economisch risico voldoende grond vormde voor de afwijzing van de aanvraag. De Afdeling merkte op dat het niet zeker was dat de eigen inbreng van [appellant] daadwerkelijk ter beschikking van het project zou komen.

De minister had zich ter zitting bereid verklaard om met [appellant] in overleg te treden over mogelijke aanpassingen van de aanvraag of het indienen van een nieuwe aanvraag. Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200809452/1/M1
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], handelend onder de naam RECEPS, wonend te [woonplaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aanvraag van [appellant] om een subsidie op grond van de Subsidieregeling milieugerichte technologie afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft de minister het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2008, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2009, waar [appellant] in persoon en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de minister voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
Ingevolge artikel 1.4, aanhef en onder c, van de Subsidieregeling milieugerichte technologie (Strct 2004, 34), zoals nadien gewijzigd (hierna: de Subsidieregeling), is - voor zover hier van belang - het maximum subsidiepercentage van de subsidiabele kosten voor een industrieel onderzoeksproject 60%.
Ingevolge artikel 2.2.4, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling wordt - voor zover hier van belang - bij de beoordeling van aanvragen om subsidie tevens betrokken de mate waarin een project een technisch en economisch risico inhoudt.
2.2. De minister heeft de aanvraag van [appellant] afgewezen omdat naar zijn mening het economisch risico van het project te groot is, waardoor de kans op een succesvolle uitvoering van het project onzeker is. Daartoe stelt de minister dat [appellant], om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, moet aantonen dat hij € 232.000,00, te weten 40% van de totaal opgevoerde projectkosten van € 580.000,00, zelf kan dragen. De eigen inbreng van [appellant] van € 70.800,00 is daartoe onvoldoende. De minister ziet geen aanleiding om rekening te houden met een bedrag van € 90.720,00 (60% van € 151.200,00), toe te rekenen aan uren gedurende welke [appellant] in de toekomst werkzaam zal zijn voor het project, omdat dit bedrag pas tijdens het verrichten van de werkzaamheden ter beschikking kan komen. Daarbij heeft [appellant] geen rekening gehouden met de mogelijkheid van ziekte, waardoor hij de opgegeven uren niet kan garanderen.
2.3. [appellant] voert aan dat de minister miskent dat het [appellant] als zelfstandig ondernemer vrijstaat zijn arbeid gratis aan het project ten goede te laten komen, de waarde van die arbeid op € 40,00 per uur te stellen en als eigen financiële inbreng in het project in te brengen om langs die weg in het niet gesubsidieerde gedeelte van de projectkosten te voorzien. [appellant] wijst erop dat hij voor dit project gratis werkt en dat hij het als inkomen aan te merken gedeelte van het subsidiebedrag van € 151.200,00 in zijn geheel inbrengt en niet slechts € 90.720,00, zoals door de minister is aangenomen. Volgens [appellant] is daarmee zijn eigen bijdrage verzekerd.
2.3.1. Naar het oordeel van de Afdeling kon de minister in redelijkheid oordelen dat het economisch risico voldoende grond vormde om de aanvraag af te wijzen. Immers niet staat vast dat de eigen inbreng die [appellant] beoogt te leveren door zijn arbeid gratis ter beschikking te stellen, daadwerkelijk ter beschikking van het project komt. De beroepsgrond faalt.
2.3.2. De minister heeft zich ter zitting overigens bereid verklaard om met [appellant] in overleg te treden over aanpassingen van de aanvraag of de opstelling van een nieuwe aanvraag van [appellant] voor dit project met het doel de financiële robuustheid van de in de aanvraag gepresenteerde projectaanpak en daarmee de haalbaarheid van het project te vergroten.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009
191-209.