ECLI:NL:RVS:2009:BJ1089

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807261/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sanering van verontreiniging in Ouderkerk aan den IJssel

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 juni 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een saneringsplan voor de locatie Zelling Schanspolder te Ouderkerk aan den IJssel. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland had op 26 augustus 2008 vastgesteld dat deze locatie ernstig verontreinigd was en dat spoedige sanering noodzakelijk was. Dit besluit werd op 27 augustus 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers, wonend in de nabijheid van de locatie, op 29 september 2008 beroep ingesteld en op 28 mei 2009 verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek op 18 juni 2009 behandeld, waarbij de verzoekers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De verzoekers voerden aan dat de sanering gezondheidsrisico's met zich meebracht en dat bepaalde woningen en een bedrijventerrein ten onrechte niet waren opgenomen in het saneringsplan. Het college had echter een onderzoek laten uitvoeren waaruit bleek dat de woningen geen deel uitmaakten van de verontreiniging, terwijl het bedrijventerrein wel onder de sanering viel. De voorzitter oordeelde dat de verzoekers niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun claims te onderbouwen en dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat de woningen niet onder de sanering vielen.

De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van gedegen onderzoek en de noodzaak voor verzoekers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen.

Uitspraak

200807261/2/M2.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) onder meer vastgesteld dat de locatie Zelling Schanspolder te Ouderkerk aan den IJssel een geval van ernstige verontreiniging betreft, waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Tevens heeft het college in dit besluit ingestemd met een saneringsplan voor dit geval van verontreiniging. Dit besluit is op 27 augustus 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2008, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juni 2009, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Bockstart, werkzaam bij de provincie, ing. M.J.M. Daudt en F.J. van der Ham, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk, vertegenwoordigd door J.F. Lansbergen, ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] voeren aan dat er voor omwonenden gezondheidsrisico's zijn verbonden aan het uitvoeren van de sanering. Deze grond heeft aldus betrekking op de instemming met een saneringsplan. [verzoekers] hebben geen zienswijzen naar voren gebracht over dit besluitonderdeel. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat hen dat redelijkerwijs niet kan worden verweten, zodat derhalve niet kan worden gesproken van een ontvankelijk beroep in zoverre. De voorzitter ziet dan ook in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. [verzoekers] voeren aan dat de woningen aan de [locaties] en het bedrijventerrein van Houthandel en Timmerfabriek 't Zwaantje ten onrechte geen deel uitmaken van het geval van ernstige verontreiniging op de locatie Zelling Schanspolder waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Volgens hen vallen de desbetreffende woningen en het bedrijventerrein ook binnen het grondgebied van deze locatie, zodat tezelfdertijd met de sanering dient te worden begonnen. Verder voeren ze aan dat het college onrechtmatig heeft gehandeld door eerdere toezeggingen dat de saneringskosten zouden worden vergoed, niet na te komen. Verder zijn zij van mening dat het college handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu het in het kader van een ander project wel percelen van bedrijven en omwonenden heeft gesaneerd en hen schadeloos heeft gesteld.
2.4. Het college heeft aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd een door Oranjewoud B.V. uitgevoerd onderzoek naar de aanwezigheid van stortmaterialen [locaties] te [plaats], waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 18 oktober 2007. Uit dit rapport volgt dat de woningen aan de [locaties] geen deel uitmaken van het geval van ernstige verontreiniging op de locatie Zelling Schanspolder. Uit dit rapport volgt echter ook dat het bedrijventerrein van Houthandel en Timmerfabriek 't Zwaantje hiervan wel deel uitmaakt. Gelet hierop mist het betoog van [verzoekers] dat dit bedrijventerrein ten onrechte niet behoort tot het geval van ernstige verontreiniging op de locatie Zelling Schanspolder feitelijke grondslag.
Uit een door Grontmij Nederland B.V. uitgevoerd ‘Verificatieonderzoek IJsseldijk Noord te Ouderkerk aan den IJssel’, waarvan de resultaten zijn neergelegd in rapporten van 15 juni 2009, volgt verder dat de wel aangetroffen vervuiling ter plaatse van de woningen aan de [locaties] geen verband houdt met de verontreiniging op de locatie Zelling Schanspolder. [verzoekers] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze bevindingen onjuist zijn. In hetgeen zij aanvoeren, ziet de voorzitter dan ook geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woningen aan de [locaties] geen deel uitmaken van het geval van ernstige verontreiniging op de locatie Zelling Schanspolder. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel, overweegt de voorzitter dat de eerder gedane toezeggingen betrekking hadden op een andere procedure, van een ander bevoegd gezag, zodat het reeds daarom niet kan slagen. Voor zover [verzoekers] een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel, moet worden geoordeeld dat niet is gebleken dat het gelijke gevallen betreft.
2.5 Gezien het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009
373-584.