ECLI:NL:RVS:2009:BJ1151

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807336/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan door college van gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kom West" door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Het college heeft op 29 augustus 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Winterswijk op 24 april 2008 was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de appellanten, die gevestigd zijn in de gemeente, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten zijn van mening dat het college niet voldoende heeft onderbouwd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ze stellen dat het college niet alleen had mogen verwijzen naar de zienswijze van de raad, maar ook een eigen oordeel had moeten vormen over het bestemmingsplan.

De Raad van State heeft de zaak op 4 juni 2009 behandeld. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers en de raad door H.J. Vervelde. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het college, in overeenstemming met de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de taak heeft om te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een uitzondering op het conserverende karakter van het plan rechtvaardigen.

De Raad van State heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.

Uitspraak

200807336/1/R2.
Datum uitspraak: 1 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2008, no. 2008-008783, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Winterswijk (hierna: de raad) bij besluit van 24 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom West".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 november 2008.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2009, waar het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door H.J. Vervelde, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan beoogt een actualisering van het voorheen geldende bestemmingsplan en heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Daarnaast worden enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten behoeve van een kwaliteitsverbetering van de woonomgeving. Het beroep heeft betrekking op het plandeel dat ziet op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
2.3. [appellanten] voeren aan dat het college bij de beantwoording van de bedenkingen niet kon volstaan met een verwijzing naar de beoordeling van de zienswijze. Daarbij zijn zij van mening dat het college niet zonder meer mocht verwijzen naar de verantwoordelijkheid van de gemeente als het gaat om zaken van lokaal belang maar een eigen mening dient te vormen omtrent het bestemmingsplan.
Verder voeren [appellanten] aan dat bij het wijzigen van de bestemming ten onrechte is aangesloten bij de feitelijk bestaande situatie waardoor sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. In plaats van een zeer beperkte moet het pand een ruime bestemming krijgen zodat leegstand wordt voorkomen.
2.4. Het college heeft het plandeel wat betreft het perceel van [appellanten] niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd.
Het college betoogt met de raad dat gezien de situering van het pand in een woongebied uitbreiding van de bebouwings- of gebruiksmogelijkheden niet gewenst is. Daarom is naast de algemene detailhandelsbestemming aangesloten bij het huidige gebruik van het pand als keukencentrum met bijbehorende werkplaats, aldus het college.
2.5. Aan het perceel van [appellanten] is de bestemming "Winkel" toegekend met de nadere aanduiding "keukencentrum".
Op grond van artikel 9.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Winkel" aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen;
b. (…)
c. een keukencentrum daar waar op de plankaart de aanduiding "keukencentrum" is aangegeven, met dien verstande dat hier tevens volumineuze detailhandel in keukens is toegestaan, alsmede een werkplaats ten behoeve van het keukencentrum, een en ander met bijbehorende bebouwing en onbebouwde terreinen.
2.6. Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat het college in het bestreden besluit niet kon volstaan met een verwijzing naar de beantwoording van de raad op de door hen ingebrachte zienswijze, overweegt de Afdeling het volgende. Nu het college in het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft vermeld in te stemmen met de beantwoording door de raad van de door [appellanten] ingebrachte zienswijze, dient deze beantwoording te worden beschouwd als het standpunt van het college. Een dergelijke handelwijze leidt niet op voorhand tot de conclusie dat het college zich niet - mede naar aanleiding van door [appellanten] ingebrachte bedenkingen - een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist. In het algemeen staat geen wettelijke bepaling of algemeen rechtsbeginsel aan een dergelijke handelwijze in de weg. Niet is gebleken dat dat in dit geval anders is.
2.7. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het plan een in hoofdzaak conserverend karakter. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college niet met dit karakter heeft mogen instemmen. Evenmin ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat het college er vanuit een goede ruimtelijke ordening niet mee heeft mogen instemmen dat ten aanzien van het onderhavige perceel is aangesloten bij het bestaande feitelijke gebruik waarbij naast een algemene detailhandelsbestemming een specifieke vorm van gebruik ten behoeve van handel in volumineuze goederen en werkplaats is toegestaan. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op het conserverende karakter van het plan had moeten worden gemaakt voor het pand van [appellanten]. Niet is gebleken dat zij plannen voor een ander gebruik hadden terwijl anderszins ook niet is gebleken van een onevenredige benadeling van [appellanten] in verhouding tot de met het plan te dienen belangen.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009
45-608.