ECLI:NL:RVS:2009:BJ1847

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903620/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake revisievergunning varkenshouderij Cuijk

Op 31 maart 2009 verleende het college van burgemeester en wethouders van Cuijk een revisievergunning voor een varkenshouderij met mestopslag en mesttransport aan een specifieke locatie. Dit besluit werd op 9 april 2009 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen op 19 mei 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 23 juni 2009 behandeld. Tijdens de zitting werd door het college aangevoerd dat [verzoeker] en anderen, met uitzondering van twee verzoekers, geen zienswijze over het ontwerpbesluit hadden ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk zou zijn. Het college stelde ook dat de machtiging die was ingediend, enkel betrekking had op het instellen van beroep en niet op het verzoek om voorlopige voorziening.

Daarnaast bleek ter zitting dat voor de realisatie van de aangevraagde bedrijfswoning en weegbrug bouwvergunningen vereist zijn, die nog niet waren verleend. De voorzitter concludeerde dat het bestreden besluit pas in werking treedt na verlening van de bouwvergunningen, en dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek afgewezen. De voorzitter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 juni 2009.

Uitspraak

200903620/2/M2.
Datum uitspraak: 29 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij met mestopslag en mesttransport aan de [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 9 april 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juni 2009, waar [verzoeker] en anderen, in persoon en bijgestaan door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door E.D.M. van Grinsven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door G.C.J. Willemsen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft het college aangevoerd dat [verzoeker] en anderen, met uitzondering van [2 verzoekers], geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht, zodat het door hen ingediende beroep volgens het college niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In dit verband heeft het college erop gewezen dat bij de door [2 verzoekers] naar voren gebrachte zienswijze weliswaar een machtiging was gevoegd waaruit blijkt dat [verzoeker] en anderen, [2 verzoekers] hebben gemachtigd om hen te vertegenwoordigen, maar deze machtiging is volgens het college verleend voor het voeren van procedures in verband met de milieuvergunningaanvraag voor een andere inrichting, namelijk het varkensbedrijf aan de [locatie 2] te Vianen. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kan daarnaast volgens het college alleen worden geacht te zijn ingediend door [verzoeker] omdat bij het verzoek weliswaar een machtiging is gevoegd maar die machtiging slechts betrekking heeft op het instellen van beroep en niet op het indienen van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet hierop dient het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus het college.
2.3. Ter zitting is gebleken dat voor het realiseren van de aangevraagde bedrijfswoning en de weegbrug bouwvergunningen zijn vereist, die blijkens het verhandelde ter zitting nog niet zijn verleend. Voorts is gebleken dat in verband met de realisering van de bedrijfswoning en de weegbrug het bouwblok dient te worden uitgebreid waarvoor de procedure tot verlening van de benodigde vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) nog moet worden gevolgd. Het is dan ook niet aannemelijk dat de vereiste bouwvergunningen binnen korte tijd zullen worden verleend. Nu het bestreden besluit ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer eerst in werking treedt nadat de bouwvergunningen zijn verleend, is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid. Reeds hierom bestaat, wat er ook zij van hetgeen het college heeft aangevoerd met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep en verzoek, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2009
325-578.