ECLI:NL:RVS:2009:BJ1904

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900018/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • T.M.A. Claessens
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het Nederlanderschap na verzwijging van huwelijk

In deze zaak gaat het om de intrekking van het Nederlanderschap van de appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Raad van State heeft op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De appellant had in 2005 het Nederlanderschap verkregen, maar in 2007 werd dit besluit ingetrokken door de minister van Justitie. De reden voor de intrekking was dat de appellant niet had gemeld dat hij in Brazilië was getrouwd met een Braziliaanse vrouw, terwijl hij op dat moment nog niet officieel gescheiden was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister in redelijkheid tot intrekking van het Nederlanderschap kon overgaan, omdat de appellant relevante feiten had verzwegen die van belang waren voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat de appellant niet in aanmerking kwam voor het Nederlanderschap, omdat hij had gefraudeerd door zijn huwelijk niet te melden. De appellant voerde aan dat hij niet willens en wetens had gefraudeerd, maar dat hij in een onschuldige situatie verkeerde. De Raad van State oordeelde echter dat het voor de Nederlandse autoriteiten van groot belang was om op de hoogte te zijn van het huwelijk, en dat de appellant had moeten begrijpen dat zijn verzwijging van dit feit gevolgen zou hebben voor zijn aanvraag.

De Raad van State concludeerde dat de intrekking van het Nederlanderschap niet als een sanctie voor frauduleus handelen moet worden gezien, maar als een correctie van de gevolgen van dat handelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200900018/1/V6.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2008 in zaak nr. 07/4597 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2007 is het koninklijk besluit van 9 februari 2005, waarbij aan [appellant] het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken.
Bij besluit van 1 november 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 november 2008, verzonden op 21 november 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C.L. Koets-Bolhuis, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister in redelijkheid het koninklijk besluit waarbij aan hem het Nederlanderschap is verleend, heeft ingetrokken, aangezien hij nimmer melding heeft gemaakt van zijn te Brazilië gesloten huwelijk met de Braziliaanse echtgenote en hij ervan op de hoogte was dat dit huwelijk niet was ontbonden. [appellant] voert hiertoe aan, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet willens en wetens heeft gefraudeerd, maar dat sprake is geweest van een onschuldig dwalen, aangezien hij feitelijk was gescheiden van de Braziliaanse echtgenote, hij op basis hiervan een ongehuwdverklaring van de Surinaamse autoriteiten heeft gekregen en hij dientengevolge te goeder trouw ten tijde van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner' de vraag of hij ongehuwd was bevestigend heeft beantwoord.
2.1.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba geen bedenkingen bestaan.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de RWN, voor zover thans van belang, kan de minister de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) kan de minister besluiten tot intrekking van het Nederlanderschap indien de optant of de naturalisandus in het kader van de optie of naturalisatieprocedure een valse verklaring heeft afgelegd, bedrog heeft gepleegd of relevante feiten heeft verzwegen. De wetgever heeft met de woorden "valse verklaring of bedrog" aansluiting gezocht bij titel XII Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschriften) en bij artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek (vernietigbaarheid van een rechtshandeling die tot stand is gekomen door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden). Bij "het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit" moet worden gedacht aan het verzwijgen van feiten, waarvan de betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat ze van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de optieverklaring of het verzoek om naturalisatie. De intrekking van het Nederlanderschap is geen sanctie voor de frauduleuze handelingen, maar heeft tot doel dat de gevolgen van het frauduleus handelen worden gecorrigeerd.
Volgens de Handleiding zal intrekking slechts worden overwogen indien de betrokkene, ware de fraude, het bedrog of de verzwijging van relevante feiten tijdig bekend geweest, niet voor verkrijging of verlening van het Nederlanderschap in aanmerking zou zijn gekomen.
2.1.2. Als vaststaand moet worden aangenomen dat [appellant] op […] in Brazilië in het huwelijk is getreden met de Braziliaanse echtgenote, hij ten tijde van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf en de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner' een door de Surinaamse autoriteiten overgelegde ongehuwdverklaring heeft overgelegd, hij nimmer melding heeft gemaakt van zijn huwelijk met de Braziliaanse echtgenote en bij wetenschap aan de kant van de Nederlandse autoriteiten dat dit huwelijk niet was ontbonden hij niet in aanmerking zou zijn gekomen voor de voormelde, aan hem verleende verblijfsvergunning en dientengevolge in het kader van zijn verzoek om naturalisatie bedenkingen tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland zouden hebben bestaan, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN.
2.1.3. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase op 25 september 2007 heeft [appellant] verklaard dat hij in Suriname een echtscheidingsprocedure wilde starten, maar daarvan wegens geldgebrek heeft afgezien, alsmede dat hij zowel van de Braziliaanse als de Surinaamse autoriteiten te horen heeft gekregen dat hij voor een dergelijke procedure in Brazilië moest zijn. Voorts heeft [appellant] verklaard dat een echtscheiding in Brazilië heel lang duurt en hij bovendien twee maanden aldaar zou moeten verblijven. Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellant] ten slotte verklaard dat hij wist dat hij in Brazilië moest scheiden, maar dat hij het zich niet kon veroorloven om hiernaar terug te gaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was [appellant] aldus zowel ten tijde van de toelatingsprocedure als ten tijde van de naturalisatieprocedure ervan op de hoogte dat hij niet officieel was gescheiden van de Braziliaanse echtgenote. [appellant] had kunnen en moeten begrijpen dat het voor de Nederlandse autoriteiten belast met de uitvoering van de RWN van evident belang was om van zijn huwelijk te weten. Reeds omdat [appellant] hiervan nimmer melding heeft gemaakt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister in redelijkheid het koninklijk besluit waarbij aan hem het Nederlanderschap is verleend, heeft ingetrokken. Of met de verzwijging sprake zou zijn geweest van fraude, dan wel van een onschuldig dwalen is, gezien het in 2.1.1 weergegeven beleid, voor de bevoegdheid van de minister om over te gaan tot intrekking van het Nederlanderschap niet relevant.
Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. De Vink
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
154-523.