ECLI:NL:RVS:2009:BJ1909

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806964/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere waarde geluidbelasting vastgesteld door college van burgemeester en wethouders van Groningen

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, dat op 20 november 2007 een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van de gevel van een woning heeft vastgesteld. Dit besluit is genomen op basis van artikel 83 van de Wet geluidhinder, vanwege wegverkeer. Het besluit werd op 14 augustus 2008 ter inzage gelegd. De appellant, wonend te Groningen, heeft op 9 september 2008 beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 12 juni 2009 zijn zowel de appellant als vertegenwoordigers van het college verschenen. De appellant betoogde dat de vastgestelde hogere waarde van 55 dB een negatieve invloed heeft op zijn woonsituatie, voornamelijk door de nabijheid van het tracé van de Noordelijke hoofdontsluiting en de aanleg van een geluidwal.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de burgemeester en wethouders bevoegd zijn om een hogere waarde voor de geluidbelasting vast te stellen, mits er voldoende onderbouwing is dat andere maatregelen niet effectief zijn. De Afdeling concludeert dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat het college niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 8 juli 2009.

Uitspraak

200806964/1/M2.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Groningen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder - onder andere - een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege wegverkeer, vastgesteld voor de woning aan de [locatie] te Groningen. Dit besluit is op 14 augustus 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door dr. R.F. Noordman en drs. J.A. Klok, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Ter zitting zijn, met toestemming van de andere partij, stukken overgelegd door [appellant] en het college.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] woont in de woning aan de [locatie] en voert aan dat de bij het bestreden besluit vastgestelde hogere waarde van 55 dB voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van zijn woning een negatieve invloed op zijn huidige woonsituatie heeft. Ter zitting is gebleken dat deze negatieve invloed volgens [appellant] in hoofdzaak het gevolg is van twee omstandigheden, namelijk dat het tracé van de Noordelijke hoofdontsluiting vlakbij zijn perceel zal liggen en gedeeltelijk zelfs over zijn perceel zal lopen, alsmede het feit dat er in de nabijheid van zijn woning een geluidwal zal worden aangelegd.
2.2. In artikel 110a, eerste lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd zijn tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
In artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat het eerste lid slechts toepassing vindt indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woning tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.2.1. In deze zaak staat alleen het bestreden besluit van 20 november 2007 ter beoordeling. Voor zover [appellant] zich niet kan verenigen met de situering van het tracé van de Noordelijke hoofdontsluiting, overweegt de Afdeling dat deze situering is vastgelegd in het bestemmingsplan "Meerstad-Midden" en dat bezwaren daartegen slechts kunnen worden beoordeeld in het kader van een beroep tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.
2.2.2. Het college heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat toepassing van andere maatregelen dan de aan te leggen geluidwal, welke zijn gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. [appellant] heeft daarover alleen gesteld dat hij zich niet met de aanleg van een geluidwal in de nabijheid van zijn woning kan verenigen. Met deze stelling heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd waarom het college zich niet in redelijkheid op zijn zojuist bedoelde standpunt heeft kunnen stellen.
2.2.3. Het beroep geeft de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het college met de door hem gegeven motivering niet in redelijkheid de waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van de woning van [appellant] aan de [locatie] heeft kunnen vaststellen.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
262-570.