ECLI:NL:RVS:2009:BJ3420

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809119/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor paardenfokkerij en stoeterij in Echt-Susteren

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren op 15 augustus 2007 vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een paardenfokkerij en stoeterij met rijhal op een perceel in de gemeente. Dit besluit werd aangevochten door [wederpartij 1] en [wederpartij 2], die bezwaar maakten tegen de verleende vergunning. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, maar de rechtbank Roermond oordeelde op 13 november 2008 dat het besluit van het college niet deugde en vernietigde het. Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 22 juli 2009 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling had verleend. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had gesteld dat de paardenfokkerij als een grondgebonden agrarisch bedrijf kon worden aangemerkt, en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit niet was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 22 februari 2008 van het college alsnog ongegrond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200809119/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 november 2008 in zaak nr. 08/593 in het geding tussen:
[wederpartijen]
en
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) aan de [maatschap] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een paardenfokkerij en stoeterij met rijhal, inclusief stallen en voorzieningen, op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft het college het door [wederpartij 1] en anderen, onder wie [wederpartij 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij 1] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 februari 2008 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2009.
[wederpartij 1] en anderen (hierna: [wederpartij 1] e.a.), alsmede [wederpartij 2] hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.J.E. Aerts, ambtenaar in dienst van de gemeente, [wederpartij 1] e.a., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Schepers, advocaat te Maastricht (hierna: Schepers), en [wederpartij 2], in persoon en bijgestaan door Schepers, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de maatschap, vertegenwoordigd door [gemachtigden], vergezeld van [architect], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Oost" op grond waarvan op het perceel de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" en "Bufferzone 1" rusten. Teneinde bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan de bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het college.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit op bezwaar is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe voert het aan dat een paardenfokkerij en stoeterij kan worden aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf. Volgens het college behoefde het daarom bij het besluit op bezwaar van 22 februari 2008 niet in te gaan op de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: het POL 2006) neergelegde uitgangspunt van provinciaal beleid dat op het perceel geen nieuwe niet grondgebonden agrarische bedrijven mogen worden gevestigd.
2.3.1. In het POL 2006 is geen definitie opgenomen van het begrip grondgebonden bedrijf. Bij beantwoording van de vraag of de paardenhouderij en stoeterij als zodanig kan worden aangemerkt, heeft het college derhalve in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de brochure "Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening. Handreiking voor de praktijk" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2006 (hierna: de brochure).
2.3.2. In de brochure is onder meer vermeld dat de paardenhouderij een grote diversiteit aan verschijningsvormen kent en het veelal bedrijven betreft waar al dan niet in overwegende mate niet-agrarische activiteiten worden ondernomen en dat het geven van instructies dient te worden aangemerkt als inherent aan ieder type, niet-agrarische, paardenhouderij.
Een onderscheid wordt echter gemaakt tussen productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderijen, omdat instructie bij eerstgenoemde categorie paardenhouderijen ondergeschikt dient te zijn aan de overige activiteiten. Een productiegerichte paardenhouderij wordt in de brochure gedefinieerd als een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden. Onder meer maneges en verenigingsaccommodaties worden in de brochure als gebruiksgericht en derhalve niet grondgebonden aangemerkt.
2.3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de maatschap paarden fokt en africht ten behoeve van de handel. Met het bouwplan wordt beoogd de kwaliteit en voortgang van de trainingen ten behoeve van de topsport te waarborgen. Deze kunnen tijdens de winter en bij slechte weersomstandigheden in de rijhal plaatsvinden. Er wordt geen instructie aan derden gegeven. Voorts worden de stallen niet door derden gebruikt. Onder deze omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan betrekking heeft op een grondgebonden bedrijf. Het college was derhalve niet gehouden in zijn besluit op bezwaar van 22 februari 2008 in te gaan op de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het in het POL 2006 neergelegde uitgangspunt van provinciaal beleid dat op het perceel geen nieuwe niet grondgebonden agrarische bedrijven mogen worden gevestigd. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat dit besluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 februari 2008 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 november 2008 in zaak nr. 08/593;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
17-593.