ECLI:NL:RVS:2009:BJ3421

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900372/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor uitbreiding varkenshouderij in Menterwolde

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde op 12 juli 2007 geweigerd om aan de appellant vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding en vernieuwing van een varkenshouderij op een perceel in Menterwolde. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 18 december 2007 gegrond verklaard, terwijl het besluit van 12 juli 2007 in stand werd gehouden. De rechtbank Groningen heeft op 11 december 2008 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State op 14 januari 2009.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 juli 2009, waarbij de appellant in persoon en bijgestaan door een deskundige, en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel had gegeven over de onduidelijkheid in het dictum van het besluit op bezwaar, waarin het college enerzijds het bezwaar gegrond verklaarde, maar anderzijds de bouwvergunning weigerde. De Raad van State oordeelde dat deze inconsistentie een kennelijke verschrijving was en dat het college de oorspronkelijke weigering om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen in stand wilde houden.

De Raad van State overwoog verder dat het bouwplan voorzag in de uitbreiding van de oppervlakte van de zeugenstallen en dat het perceel onder de bestemming 'Bodemgebonden agrarische bedrijfsbebouwing' viel. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met de planvoorschriften, omdat varkensfokkerijen en varkensmesterijen niet onder veehouderijbedrijven vallen volgens de bestemmingsplannen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200900372/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 december 2008 in zaak nr. 08/171 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen ten behoeve van het uitbreiden en vernieuwen van de varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 12 juli 2007 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 11 december 2008, verzonden op 18 december 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door ing. L. Polinder, en het college, vertegenwoordigd door O. Koetje, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over zijn betoog dat het dictum van het besluit op bezwaar onduidelijk is, nu dit een inconsistentie bevat. In dit verband voert hij aan dat het college het door hem tegen het besluit van 12 juli 2007 gemaakte bezwaar enerzijds gegrond heeft verklaard en anderzijds heeft geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
2.1.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte geen oordeel over dat betoog heeft gegeven, leidt dat niet tot het door [appellant] daarmee beoogde doel.
De vermelding in het besluit op bezwaar van 18 december 2007 dat de bezwaren van [appellant] gegrond zijn, moet, gelet op de motivering van dat besluit, worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. Het besluit strekt er kennelijk toe om overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften en klachten Menterwolde de oorspronkelijke weigering om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen in stand te laten.
2.2. Het bouwplan voorziet in het vernieuwen van de bovenbouw van een bestaande zeugenstal, alsmede het oprichten van een nieuwe zeugenstal. Met het bouwplan wordt beoogd de totale oppervlakte van zeugenstallen op het perceel uit te breiden tot 2.336 m².
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Meeden en Zuidbroek/Noordbroek" rust op het perceel de bestemming "Bodemgebonden agrarische bedrijfsbebouwing". Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart is op een deel van het perceel als overige bestemming de aanduiding "Veredeling bij vrijstelling" ingetekend.
Ingevolge artikel 1, onderdeel m, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, worden fokkerijen en mesterijen van varkens verstaan onder tak van veredeling.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de als "Agrarische bedrijfsbebouwing" op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor al dan niet aan de grond gebonden veehouderijbedrijven, alsmede fokkerijen en mesterijen van varkens.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de als "Bodemgebonden agrarische bedrijfsbebouwing" op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor veehouderij-, akkerbouw-, tuinbouw- of bosbouwbedrijven en kwekerijen.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder e, van dat artikel, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van gebouwen in één bouwlaag voor een tak van veredeling, voor zover het betreft de gronden op de plankaart aangegeven met "veredeling bij vrijstelling" en tot een oppervlakte van 2.000 m². Deze vrijstelling wordt slechts verleend indien de agrarische belangen en de landschappelijke belangen elkaar geen onevenredige afbreuk doen. Voorts dient de uitbreiding uit verkeerstechnische en milieutechnische overwegingen ter plaatse aanvaardbaar te zijn.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften. Hiertoe voert hij aan dat het begrip veehouderij in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd, zodat ook een intensief veehouderijbedrijf als zodanig kan worden aangemerkt. [appellant] stelt zich voorts op het standpunt dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend.
2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften. Dat het begrip veehouderij in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd, doet hieraan niet af. In de planvoorschriften wordt een onderscheid gemaakt tussen veehouderijen enerzijds en een tak van veredeling anderzijds. Onder een tak van veredeling worden blijkens artikel 1, onderdeel m, van de planvoorschriften varkensfokkerijen en varkensmesterijen mede begrepen. Ook uit de doeleindenomschrijving van artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, waarin varkensmesterijen, varkensfokkerijen en veehouderijbedrijven afzonderlijk en in nevenschikking zijn genoemd en uit het gegeven dat in artikel 5, vierde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften de vestiging van een tak van veredeling afhankelijk is gemaakt van vrijstelling volgt dat ingevolge het bestemmingsplan varkensfokkerijen en varkensmesterijen niet zijn begrepen onder veehouderijbedrijven. Het betoog dat een intensief veehouderijbedrijf in overeenstemming is met artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, nu het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen bij besluit van 27 oktober 1998 goedkeuring heeft onthouden aan de aanvankelijk in dit artikel opgenomen passage "in de bestemming zijn niet begrepen fokkerijen, mesterijen en pluimveebedrijven, voor zover de oppervlakte van de daarvoor benodigde gebouwen in één bouwlaag meer dan 500 m² bedraagt", leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze onthouding van goedkeuring heeft niet tot gevolg gehad dat de in artikel
5, vierde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften neergelegde regeling is gewijzigd doch slechts dat een tak van veredeling niet meer bij recht is toegestaan. Voorts ligt aan deze vrijstellingsbepaling ten grondslag dat moet worden voorkomen dat grootschalige bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij met een fabrieksmatig karakter afbreuk kan doen aan het open karakter van delen van de gemeente. Deze bedoeling van de planwetgever is met de onthouding van goedkeuring niet veranderd, maar juist versterkt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
17-593.