ECLI:NL:RVS:2009:BJ4083

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806152/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • W.J. Deetman
  • H.J.J. Kalter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit aanleg zandterp op verontreinigd terrein in Haarlem

In deze zaak gaat het om een beroep van de Stichting Milieu- en Natuurbescherming Kennemerland tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Het college had op 21 december 2007 besloten dat de aanleg van een zandterp op het voormalig Ridsterrein aan de Waarderweg 98 te Haarlem geen verplaatsing van de aanwezige bodemverontreiniging met zich meebracht en dat er geen sanerende maatregelen nodig waren. De Stichting was van mening dat dit besluit in strijd was met een eerder vastgesteld saneringsplan en dat er wel degelijk melding op grond van de Wet bodembescherming gedaan had moeten worden.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 juni 2009, waarbij de Stichting werd vertegenwoordigd door T. Vermeij en H. Verboon, en het college door mr. R.A. Renfurm, G.M. Woortman-Daams en R. Zonneveld. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat het college niet had hoeven oordelen over de vraag of de aanleg van de zandterp in strijd was met het saneringsplan, maar enkel of er een melding op grond van de Wet bodembescherming vereist was. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat er geen melding nodig was, omdat de verontreiniging niet verplaatst zou worden door de aanleg van de zandterp.

De Raad van State verklaarde het beroep van de Stichting ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 29 juli 2009.

Uitspraak

200806152/1/M2.
Datum uitspraak: 29 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Milieu- en Natuurbescherming Kennemerland, gevestigd te Haarlem,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) medegedeeld dat met de door de gemeente Haarlem voorgenomen aanleg van een zandterp op het voormalig Ridsterrein aan de Waarderweg 98 te Haarlem (hierna: het Ridsterrein) de daar aanwezige verontreiniging van de bodem niet wordt verplaatst en dat geen sanerende maatregelen nodig zijn.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college het door de stichting Stichting Milieu- en Natuurbescherming Kennemerland (hierna: de Stichting) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2009, waar de Stichting, vertegenwoordigd door T. Vermeij en H. Verboon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Renfurm, G.M. Woortman-Daams en R. Zonneveld, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming doet degene die voornemens is de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, van dat voornemen melding bij gedeputeerde staten van de betrokken provincie.
Uit artikel 88, eerste en achtste lid, van de Wet bodembescherming in samenhang met artikel 1, aanhef en onder l, van het Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten volgt dat de gemeente Haarlem gelijkgesteld wordt met een provincie voor de toepassing van artikel 28 van de Wet bodembescherming.
2.2. Bij besluit van 14 maart 2005 heeft het college ingestemd met een saneringsplan voor het Ridsterrein. Aan dit saneringsplan is onder meer het volgende voorschrift verbonden: "Indien de locatie bebouwd gaat worden mag de aan te brengen leeflaag en de te realiseren bebouwing geen belemmering vormen voor de in de toekomst uit te voeren grondwatersaneringen."
Bij brief van 12 november 2007 heeft de gemeente Haarlem aan het college gemeld dat op het Ridsterrein een zandterp wordt aangebracht. Het college heeft dit aangemerkt als een melding in de zin van artikel 28 van de Wet bodembescherming. Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college vastgesteld dat het aanleggen van de zandterp niet tot gevolg heeft dat de op het Ridsterrein aanwezige verontreiniging wordt verplaatst en dat geen sanerende maatregelen nodig zijn. Het besluit van 21 december 2007, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, houdt dus in dat geen melding op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming gedaan hoefde te worden.
2.3. De Stichting stelt dat het college heeft miskend dat het aanbrengen van een zandterp op het Ridsterrein in strijd is met het aan het besluit van 14 maart 2005 verbonden voorschrift.
2.3.1. Deze beroepsgrond kan niet tot het daarmee beoogde resultaat leiden, omdat het bestreden besluit geen betrekking heeft op de vraag of het aanbrengen van een zandterp in strijd is met voornoemd voorschrift en daarop ook geen betrekking behoefde te hebben. Immers, naar aanleiding van de brief van de gemeente Haarlem van 12 november 2007 stond ter beoordeling van het college slechts de vraag of een melding op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming vereist was. Een melding zou in dit geval vereist zijn geweest als de op het Ridsterrein aanwezige verontreiniging door het aanbrengen van de zandterp zou worden verplaatst. Voor de beoordeling van de brief van 12 november 2007 was derhalve niet relevant of de voorgenomen activiteit in strijd zou zijn met het aan het besluit van 14 maart 2005 verbonden voorschrift. De beroepsgrond faalt.
2.4. De Afdeling merkt nog op dat indien in strijd met het voor het Ridsterrein geldende saneringsplan wordt gehandeld, het college op grond van artikel 39a van de Wet bodembescherming handhavingsmaatregelen kan treffen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009
492.