ECLI:NL:RVS:2009:BJ4094

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808940/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • T.M.A. Claessens
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Arnhem inzake de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig door de RDW

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig door de Dienst Wegverkeer (RDW). De RDW had op 12 maart 2008 de tenaamstelling van het voertuig met kenteken […] van de wederpartij vervallen verklaard. De wederpartij had hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de RDW ongegrond werd verklaard. De rechtbank Arnhem oordeelde echter op 4 november 2008 dat de beslissing van de RDW onterecht was en vernietigde deze. De RDW ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 23 juni 2009 heeft de RDW betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de RDW beleidsvrijheid had om terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring. De RDW stelde dat de wetgeving, met name artikel 40 van het Kentekenreglement, geen ruimte biedt voor terugwerkende kracht en dat de tenaamstelling pas vervalt op het moment dat de RDW dit verklaart. De Raad van State oordeelde dat de RDW in het verleden weliswaar in schrijnende gevallen terugwerkende kracht had verleend, maar dat dit niet in overeenstemming was met de wet.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank Arnhem en oordeelde dat het hoger beroep van de RDW ongegrond was. De RDW werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 322,00 werden vastgesteld. Tevens werd griffierecht van € 433,00 opgelegd aan de RDW. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2009.

Uitspraak

200808940/1/H3.
Datum uitspraak: 29 juli 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 november 2008 in zaak nr. 08/2522 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
appellante.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2008 heeft appellante (hierna: de RDW) de tenaamstelling op [wederpartij] van het voertuig met kenteken […] met ingang van de vorige dag vervallen verklaard.
Bij besluit van 23 april 2008 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2009, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder l, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) vervalt de tenaamstelling in het register, zodra de Dienst Wegverkeer de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek, als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling, indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2.2. De RDW betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de RDW ingevolge artikel 40, tweede lid, van het Kr beleidsvrijheid heeft aangaande het verlenen van terugwerkende kracht aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling, heeft miskend dat uit de door de wetgever gekozen formulering, in het bijzonder door het gebruik van het woord 'zodra' in de aanhef van artikel 40, eerste lid, van het Kr, moet worden afgeleid dat het verval van de registratie in het kentekenregister volgt op de vervallenverklaring en dat niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. De handelwijze wordt derhalve bepaald door de wet en de RDW komt ter zake geen vrijheid toe, aldus de RDW.
Ter zitting heeft de RDW toegelicht dat zij in het verleden, hoewel in strijd met de wet, in schrijnende gevallen wel terugwerkende kracht aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling heeft verleend en dat ertoe heeft geleid dat de Afdeling het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan met toepassing van artikel 40 van het Kentekenreglement genomen besluiten niet onredelijk heeft geoordeeld. Sinds de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2004 in zaak nr.
200305037/1heeft de RDW aan deze besluiten geen terugwerkende kracht meer toegekend. In het geval de RDW een aperte fout maakt, wordt de betrokkene in plaats daarvan schadeloos gesteld, aldus de RDW.
2.2.1. Zoals kan worden afgeleid uit de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2004 in zaak nr.
200305037/1en die van 7 december 2005 in zaak nr.
200503012/1, is de wijze waarop de RDW in het verleden toepassing aan artikel 40 van het Kr gaf, niet onjuist. In die uitspraken is het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan met toepassing van artikel 40 van het Kr genomen besluiten niet in strijd met de wet geacht.
Hetgeen de RDW in het hoger-beroepschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding om daarover thans anders te oordelen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de bewoordingen van artikel 40 van het Kr, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, volgt dat de wetgever heeft beoogd dat het vervallen verklaren van de tenaamstelling niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De RDW dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
In het sedert 1 juli 2009 geldende vierde lid van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat de vermogensrechtelijke rechtsgevolgen van een handeling van een bestuursorgaan de rechtspersoon treffen waartoe het bestuursorgaan behoort. Tegelijk is het derde lid van artikel 8:75 van de Awb komen te vervallen. In verband hiermee is het niet meer nodig dat de Afdeling in geval zij het bestuursorgaan in de kosten veroordeelt, de rechtspersoon aanwijst die de kosten moet vergoeden. Welke rechtspersoon daartoe is gehouden, volgt thans rechtstreeks uit de wet.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de directie van de Dienst Wegverkeer griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
97-611.