200900461/1/H1.
Datum uitspraak: 29 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 december 2008 in zaak nr. 08/351 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Uden.
Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) het verzoek tot intrekking van de op 13 juni 2002 aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning voor de oprichting van een champignonkwekerij aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2007 heeft het college het bezwaar voor zover ingediend door [appellant] ongegrond en voor zover ingediend door Werkgroep Buurtschap Lankes niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2008, verzonden op 8 december 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Brandwijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghouder, bijgestaan door mr. J.W.M.T. Schaminée, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden. In de bouwverordening van de gemeente Uden is die termijn bepaald op 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning. Vast staat dat binnen deze termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden, zodat het college bevoegd was een besluit te nemen over het intrekken van de bouwvergunning.
2.2. Vooropgesteld wordt dat het college niet verplicht maar bevoegd is om tot intrekking van een bouwvergunning over te gaan, waarbij een belangenafweging dient plaats te vinden die de bestuursrechter slechts terughoudend kan toetsen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank bij haar overwegingen ten onrechte heeft betrokken dat vergunninghouder de intentie heeft om de champignonkwekerij te bouwen. Hij wijst in dat verband op een gespreksverslag van 20 augustus 2008 en telefonisch overleg met ambtenaren van de gemeente in januari 2009, waaruit volgens hem blijkt dat vergunninghouder intussen een bouwaanvraag voor de oprichting van twee woningen heeft gedaan.
2.3.1. Uit de mededeling in het gespreksverslag dat een aanvraag is ingediend voor twee woningen en, naar [appellant] stelt, dat de indiening daarvan tijdens het telefonisch overleg is bevestigd, kan niet worden afgeleid dat er geen intentie meer bestaat om van de bouwvergunning gebruik te maken. Het college en vergunninghouder hebben ter zitting van de rechtbank en de Afdeling weersproken dat een zodanige aanvraag is ingediend, terwijl [appellant] met verwijzing naar het gespreksverslag en het telefonisch overleg heeft volstaan. De gestelde bouwaanvraag komt dan ook niet vast te staan. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college tegenstrijdige uitspraken heeft gedaan over zijn belang bij verkeersveiligheid en behoud van het cultuurhistorische karakter van het buurtschap en onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de champignonkwekerij voor de verkeersveiligheid en het aantal verkeersbewegingen.
2.4.1. Ten tijde van het bestreden besluit gold voor het perceel het bestemmingsplan "Buitengebied 2006", op grond waarvan de bouw van de champignonkwekerij is toegestaan. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 4 april 2007, nr.
200604605/1heeft overwogen moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen bij de hantering van de bevoegdheid tot intrekking van een bouwvergunning. Dat bij het verlenen van een bouwvergunning, gelet op het limitatieve en imperatieve karakter van artikel 44 van de Woningwet, geen plaats is voor een afweging van belangen, betekent derhalve niet dat daarvoor ook geen plaats is bij beantwoording van de vraag of van de bevoegdheid tot intrekken van een bouwvergunning gebruik kan worden gemaakt. De door [appellant] gestelde belangen bij verkeersveiligheid en het behoud van het cultuurhistorische karakter kunnen in dit geval echter geen aanleiding geven voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de verleende bouwvergunning in te trekken. De champignonkwekerij is ingevolge het geldende bestemmingsplan toegestaan en niet is gebleken dat de gemeenteraad voornemens is om op korte termijn tot een herziening van de op het perceel rustende bestemming over te gaan in verband met de door [appellant] getelde belangen. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009