200902994/2/R2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster A] en [verzoeker B], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 17 maart 2009, no. 2009-13509, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Langedijk (hierna: de raad) bij besluit van 9 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Uitbreiding Recreatiegebied Geestmerambacht" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [persoon] en [verzoeker B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2009, en [verzoekster A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2009, beroep ingesteld. [verzoekster A] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 22 juni 2009.
Bij brief bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2009 hebben
[verzoekster A] en [verzoeker B] (hierna: [verzoekers]) de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juli 2009, waar [verzoekster A], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, advocaat te Amsterdam, en ing. A.M. Rodenbach, zijn verschenen.
Tevens is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door O.H. Stom, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzitter overweegt dat de vraag naar de ontvankelijkheid van de beroepen van [verzoekers] met betrekking tot de verschillende planonderdelen in de bodemprocedure aan de orde zal komen. Die procedure is meer geschikt om deze vraag verder te onderzoeken en tot een antwoord daarop te komen. Voorshands gaat de voorzitter uit van de ontvankelijkheid van de beroepen.
2.3. Het plan voorziet in een uitbreiding van het grootschalige recreatiegebied Geestmerambacht.
2.4. [verzoekers] stellen dat het college het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, voor zover met het plan de aanleg van een baggerdepot, de ontwikkeling van een evenemententerrein, de vestiging van een dagrecreatiebedrijf aan de [locatie], dan wel de vestiging van een dagrecreatiebedrijf schuin tegenover de woning van [verzoekster A], en de bouw van een veldschuur, mogelijk worden gemaakt.
[verzoekers] stellen dat de genoemde ontwikkelingen geluidsoverlast, stankoverlast, horizonvervuiling en beperking van het gebruiksgenot van hun woningen met zich zullen brengen.
Voort vrezen zij voor waardevermindering van hun woningen.
2.5. Op de plankaart is voor het perceel [locatie] een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de vestiging van een dagrecreatiebedrijf. Voor zover het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zich richt tegen deze wijzigingsbevoegdheid is niet gebleken dat zodanig urgente belangen aan de orde zijn dat de behandeling van het geding in de bodemprocedure in redelijkheid niet kan worden afgewacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat nog een wijzigingsplan dient te worden vastgesteld alvorens ter plaatse een dagrecreatiebedrijf is toegestaan.
2.6. Ten aanzien van de gronden met de aanduiding "dagrecreatiebedrijf" ten noordoosten van het perceel van [verzoekster A], merkt de voorzitter op dat hij niet de verwachting heeft dat zich vóór de behandeling van het beroep door de Afdeling in de bodemprocedure reeds onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. De voorzitter betrekt daarbij dat ter zitting namens de Dienst Landelijk Gebied uiteen is gezet dat genoemd perceel zal worden benut voor de verplaatsing van een boerderij vanuit het waterbergingsgebied. De desbetreffende boerderij is nog niet geamoveerd. Blijkens het verhandelde ter zitting is voor het perceel ten noordoosten van de woning van [verzoekster A] geen bouwvergunning aangevraagd, noch valt deze op korte termijn te verwachten.
2.7. Ook wat betreft de gronden met de aanduiding "evenemententerrein" tegenover het perceel van [verzoekster A], merkt de voorzitter op dat hij niet de verwachting heeft dat zich vóór de behandeling van het beroep door de Afdeling in de bodemprocedure onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Daartoe acht de voorzitter van belang dat ter zitting door de vertegenwoordiger van de Dienst Landelijk Gebied is gesteld dat alvorens een evenement ter plaatse kan worden gehouden, nadere vergunningverlening noodzakelijk is. Voorwaarde voor het verlenen van een dergelijke vergunning is dat een ontsluitingsweg aan de noordzijde van het evenemententerrein is gerealiseerd. Gelet hierop verwacht de raad dat eerst in 2012 ter plaatse evenementen zullen worden georganiseerd.
2.8. Wat betreft de veldschuur in de boomgaard ten oosten van het perceel van [verzoekster A] is de voorzitter van oordeel dat de bebouwingsmogelijkheden ter plaatse van de boomgaard onduidelijk zijn. Daarbij merkt de voorzitter op dat met betrekking tot eventueel bestaande bouwrechten ter zitting deels tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd, zodat niet inzichtelijk is geworden of in de nabijheid van de nieuwe veldschuur reeds bebouwing kon worden opgericht, dan wel of reeds bestaande bebouwing ter plaatse kan worden gehandhaafd. Onder deze omstandigheden is het voor de voorzitter niet te beoordelen of een nieuwe veldschuur naast eventuele andere bebouwing ter plaatse passend is.
De voorzitter ziet ten einde niet omkeerbare gevolgen te voorkomen daarin aanleiding de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie R-D" met de aanduiding "boomgaard" en gedeeltelijk met de aanduiding "veldschuur nieuw", zoals nader aangegeven op de van deze uitspraak deel uitmakende kaart, te schorsen.
2.9. Voor het overige ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekers] aanvoeren geen aanleiding om tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening over te gaan.
2.10. Het college dient ten aanzien van [verzoekers] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 17 maart 2009, kenmerk no. 2009-13509, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie R-D" met de aanduiding "boomgaard" en gedeeltelijk met de aanduiding "veldschuur nieuw", voor zover aangegeven op de van deze uitspraak deel uitmakende kaart;
II. wijst het verzoek van [verzoekster A] en [verzoeker B] voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [verzoekster A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 54,49 (zegge: vierenvijftig euro en negenenveertig cent);
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [verzoekster A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2009