200807568/1/M1.
Datum uitspraak: 2 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap N.V. Nuon Warmte, gevestigd te Arnhem,
appellante,
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,
verweerder.
Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het dagelijks bestuur) krachtens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld aan het lozen in het oppervlaktewater van de Ouderkerkerplas van koelwater, afkomstig van de door de naamloze vennootschap N.V. Nuon Warmte (hierna: Nuon) gedreven koudecentrale gelegen aan de Schepenbergweg 29 te Amsterdam. Dit besluit is op 4 september 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft Nuon bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2008, beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Nuon heeft daarop een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2009, waar Nuon, vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te 's-Hertogenbosch, drs. ing. P. van Voorst en drs. M. van Alphen, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.L.C. Biebericher, ing. A.C.H.M. van den Boer, W. Bakker en A. Grent, zijn verschenen.
2.1. De door Nuon op 10 oktober 2007 ingediende aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het lozen in het oppervlaktewater van de Ouderkerkerplas van koelwater afkomstig van de koudecentrale van Nuon is ingevolge artikel 6.5, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit door het dagelijks bestuur aangemerkt als melding overeenkomstig artikel 1.10 en ingevolge artikel 6.5, aanhef en onder b, tevens aangemerkt als een verzoek tot het stellen van een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, van het Activiteitenbesluit.
2.2. Nuon betoogt dat het dagelijks bestuur het terugvoeren van fosfaathoudend water vanuit de koudecentrale in het oppervlaktewater van de Ouderkerkerplas dat daarvóór ten behoeve van koeling uit de Ouderkerkerplas is ingenomen ten onrechte heeft gekwalificeerd als lozen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Het dagelijks bestuur was dan ook niet bevoegd tot het stellen van maatwerkvoorschriften, aldus Nuon.
2.2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder lozen verstaan, voor zover hier van belang: het brengen van afvalwater of andere afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater, met behulp van een werk dat niet op een ander werk is aangesloten, of op een andere wijze dan met behulp van een werk.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Ingevolge deze bepaling wordt onder afvalwater verstaan: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
2.2.2. Volgens de vergunningaanvraag is Nuon voornemens zich te ontdoen van koelwater afkomstig van de koudecentrale te Amsterdam door dit in het oppervlaktewater van de Ouderkerkerplas te brengen. De Afdeling ziet hierin een aanwijzing dat Nuon zich van dit koelwater ontdoet, zodat het moet worden aangemerkt als afvalwater.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juni 2008 in zaak nr.
200704332/1) is onder meer uit artikel 10.30 van de Wet milieubeheer af te leiden, dat afvalwater volgens de wetgever dient te worden beschouwd als afvalstof. Het door Nuon in het oppervlaktewater van de Ouderkerkerplas te brengen koelwater afkomstig van de koudecentrale moet derhalve worden aangemerkt als afvalstof. Het brengen van koelwater in het oppervlaktewater van de Ouderkerkerplas afkomstig van de koudecentrale is een lozing als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit.
2.2.3. Ingevolge artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit wordt onder bevoegd gezag verstaan, voor zover hier van belang: de waterkwaliteitsbeheerder, indien het lozen betreft als bedoeld in artikel 1, eerste tot en met vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de uitzondering, bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste zin, van die wet niet van toepassing is.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, is het lozen in het oppervlaktewater verboden.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het eerste lid niet van toepassing is en dat lozen in het oppervlaktewater is toegestaan indien het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van de lozing daartegen niet verzet.
Ingevolge het vierde lid kunnen bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in het derde lid voorwaarden worden gesteld met betrekking tot:
a. de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van de lozing en het meten en registreren daarvan;
b. te treffen maatregelen;
c. de duur van de lozing; en
d. de plaats van het lozingspunt.
Ingevolge artikel 1.2 wordt in dit besluit en de daarop rustende bepalingen onder: maatwerkvoorschrift verstaan: voorschrift als bedoeld in artikel 8.42, eerste lid van de Wet milieubeheer, in houdende:
a. een beschikking waarbij het bevoegd gezag nadere eisen stelt; dan wel
b. een ontheffing waarbij het bevoegd gezag de daarbij aangewezen bepalingen niet van toepassing verklaart al dan niet onder het stellen van beperkingen of voorwaarden.
2.2.4. Gelet op het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is het lozen van koelwater in de Ouderkerkerplas afkomstig van de koudecentrale van Nuon verboden. Ingevolge artikel 1.2 in samenhang met artikel 2.2, derde lid, is het dagelijks bestuur bevoegd bij maatwerkvoorschrift te bepalen dat artikel 2.2, eerste lid, niet van toepassing is en dat lozen in het oppervlaktewater is toegestaan indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Aldus was het dagelijks bestuur bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen.
2.3. Ingevolge maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, voor zover hier van belang, mag het koelwater dat wordt geloosd via meetpunt 1 in enig volumeproportioneel etmaalmonster geen hogere concentratie aan fosfaat bevatten dan 0,03 mg/l.
Ingevolge maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, voor zover hier van belang, mag in afwijking van maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, tijdens de onderzoeksfase, maar uiterlijk tot 5 jaar na aanvang van de lozing, het koelwater via meetpunt 1 worden geloosd mits de fosfaatvracht niet meer bedraagt dan 0,82 kg P/dag.
2.4. Nuon betoogt dat niet duidelijk is of de lozingseisen uit de maatwerkvoorschriften 2 en 3 betrekking hebben op fosfaat totaal of op orthofosfaat, zijnde fosfaat dat door algen kan worden opgenomen.
2.4.1. Het dagelijks bestuur betoogt onder verwijzing naar vakliteratuur dat de in het bestreden besluit ten aanzien van fosfaat opgelegde normen zo dienen te worden uitgelegd dat ze zien op fosfaat totaal.
2.4.2. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting volgt dat het aannemelijk is dat de term fosfaat in de maatwerkvoorschriften 2 en 3 betrekking heeft op fosfaat totaal en niet op orthofosfaat.
2.5. Nuon betoogt dat de in het eerste lid van maatwerkvoorschrift 2 gestelde norm voor fosfaat niet nodig is. Het wijkt af van de landelijk gangbare normstelling uit de Vierde Nota Waterhuishouding, en is volgens Nuon niet geschikt om de beoogde milieudoelstelling, het tegengaan van algengroei, te bereiken. Daarbij is het niet aan Nuon om aan het dagelijks bestuur opgelegde verplichtingen om tot verbetering van de waterkwaliteit in de Ouderkerkerplas te komen te bewerkstelligen, aldus Nuon. Het maatwerkvoorschrift is haars inziens bovendien niet naleefbaar, omdat fluctuaties in fosfaatconcentraties geen verband houden met het bedrijfsproces van Nuon, maar met de vogelstand rond de Ouderkerkerplas, die door Nuon niet kan worden beïnvloed. Hooguit kunnen volgens haar de gevolgen van deze fluctuaties met behulp van zuurstofinjecties worden bestreden.
2.5.1. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat de in maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, gestelde fosfaatnorm voor het op de Ouderkerkerplas lozen van koelwater nodig is in het belang van de bescherming van het oppervlaktewater. De hoogte van de fosfaatnorm is ingegeven door de doelstelling om de algengroei in de Ouderkerkerplas tegen te gaan. Daarbij is uitgegaan van de hypothese dat fosfaat bij een dergelijk lage concentratie voor algen niet of zeer slecht opneembaar is. De fosfaatnorm van 0,03 mg/l komt volgens het dagelijks bestuur overeen met de gewenste toestandseis voor de waterkwaliteit in de Ouderkerkerplas in 2015 zoals bedoeld in het op de Kaderrichtlijn water gebaseerde concept Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta. Daarmee is echter niet gezegd dat het dagelijks bestuur van Nuon verlangt dat zij verantwoordelijkheid draagt voor het realiseren van de uit de kaderrichtlijn water voor het dagelijks bestuur voortvloeiende verplichtingen, aldus het dagelijks bestuur.
Volgens het dagelijks bestuur zou een fosfaatconcentratie van 0,03 mg/l in het op de Ouderkerkerplas te lozen koelwater afkomstig van de koudecentrale kunnen worden bereikt met de methode van defosfatering met behulp van ijzeroxidatie, welke methode door het dagelijks bestuur wordt beschouwd als een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek, dan wel met een andere conventionele methode.
2.5.2. Ingevolge artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, is op het stellen van voorschriften als bedoeld in het eerste lid artikel 8.40, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 8.40, derde lid, voor zover hier van belang, is artikel 8.11, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 8.11, derde lid, worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepaling komt het dagelijks bestuur een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.5.3. Het bevoegd gezag dient op grond van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer een integrale afweging te maken over de in een concreet geval redelijkerwijs toe te passen beste beschikbare technieken, waarvoor de door de lozing veroorzaakte milieueffecten, de specifieke technische kenmerken van de installatie van waaruit wordt geloosd en BBT-documenten als bedoeld in artikel 5a.1, tweede lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb ) voor de desbetreffende lozing het referentiekader vormen. Daarbinnen dienen, voor zover de gehanteerde BBT-documenten daartoe ruimte laten, toegespitst op de desbetreffende lozing en rekening houdend met de sector waarbinnen het bedrijf werkzaam is, de verschillende milieuhygiënische, bedrijfseconomische en technische afwegingen te worden gemaakt, toegespitst op de in dat geval hoogst haalbare bescherming, waarbij, voor zover hier van belang, de in artikel 5a.1, eerste lid, van het Ivb weergegeven factoren worden betrokken. Indien geen BBT-documenten voorhanden zijn, dient het bevoegd gezag rekening houdend met artikel 5a.1, eerste lid, van Ivb te bepalen wat in dat geval als de beste beschikbare technieken moeten worden aangemerkt.
De aard van de lozing, de geografische ligging van het lozingspunt, alsmede de plaatselijke milieuomstandigheden kunnen redelijkerwijs een aanleiding vormen om strengere dan de als ten minste beste beschikbare technieken aangemerkte voorzieningen voor te schrijven.
2.5.4. Het dagelijks bestuur heeft niet inzichtelijk gemaakt dat defosfatering door middel van ijzeroxidatie, gezien het bepaalde in artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 5a.1, eerste lid, van het Ivb, voor deze lozing kan worden beschouwd als de ten minste beste beschikbare techniek en dat de gestelde normering van 0,03 mg/l hiervan een uitvloeisel is. Voorts heeft het evenmin inzichtelijk gemaakt dat, in het geval deze norm geen uitvloeisel is van ten minste de beste beschikbare techniek, de plaatselijke milieuomstandigheden gerelateerd aan de invloed van de beoogde lozing redelijkerwijs ertoe nopen om een strengere dan de als beste beschikbare techniek aangemerkte voorziening voor te schrijven. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit de tabel op bladzijde 6 van het deskundigenbericht volgt dat de fosfaatconcentratie nabij het wateroppervlak van de Ouderkerkerplas in de gestratificeerde periode 0,12 mg/l bedraagt, hetgeen hoger is dan de voorgeschreven lozingseis. Daaruit leidt de StAB af dat een iets hogere concentratie fosfaat in het te lozen koelwater dan thans in maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, is opgenomen niet nadelig hoeft te zijn voor de gewenste waterkwaliteit van de Ouderkerkerplas. In dat verband wijst de StAB op p. 18 van het deskundigenbericht ook op de considerans van het bestreden besluit waarin is vermeld dat als in de onderzoeksperiode blijkt dat de waterkwaliteit van de Ouderkerkerplas verbetert, de fosfaatnorm zou kunnen worden verruimd. Het deskundigenbericht komt de Afdeling in zoverre niet onjuist voor. Het bestreden besluit is in zoverre strijdig met artikel 8.11, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5.5. Voor zover het betreft de vraag of de in maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, gestelde norm voor fosfaat naleefbaar is, overweegt de Afdeling dat uit het deskundigenbericht volgt dat het onduidelijk is of de in maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, gestelde lozingsnorm naleefbaar is met de aangevraagde methode van defosfatering met behulp van zuurstofinjectie, omdat over deze methode onvoldoende gegevens bekend zijn. Voorts leidt de StAB uit een notitie van Waternet, de gemeenschappelijke organisatie van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Amsterdam, van 3 september 2008, die als bijlage 4 aan het deskundigenbericht is gehecht, af dat een fosfaatconcentratie van 0,03 mg/l wordt overschreden met door het hoogheemraadschap zelf beheerde installaties waarin de methode van defosfatering met behulp van ijzeroxidatie wordt toegepast. Deze notitie van Waternet die in het kader van de voorbereiding van het bestreden besluit is opgesteld, behelst een inventarisatie en evaluatie van een aantal conventionele en experimentele defosfateringsmethoden. Ook overigens biedt volgens het deskundigenbericht deze notitie een onvoldoende aanknopingspunt om te concluderen dat de gestelde fosfaatnorm met enige van de daarin beschreven methoden naleefbaar is. Het deskundigenbericht komt de Afdeling in zoverre niet onjuist voor. Ook anderszins heeft het dagelijks bestuur niet aannemelijk gemaakt dat een fosfaatconcentratie van 0,03 mg/l in het op de Ouderkerkerplas te lozen koelwater afkomstig van de koudecentrale van Nuon naleefbaar is. Het maatwerkvoorschrift 2 is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Nuon betoogt dat maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, ten onrechte is opgelegd, omdat het, gezien het beoogde doel van het onderzoek, niet naleefbaar is. Volgens Nuon ligt in dit maatwerkvoorschrift besloten de verplichting om te controleren of de fosfaatconcentratie op enig moment de grens van 0,015 mg/l overschrijdt, welke grens, gelet op de detectielimiet voor fosfaat, moeilijk te controleren is. De in de onderzoeksfase gestelde norm zal moeten worden overschreden om de effectiviteit van de zuurstofinjectiemethode te kunnen beoordelen, aldus Nuon.
2.6.1. Het dagelijks bestuur betoogt dat in de onderzoeksfase geen fosfaatnorm geldt van 0,015 mg/l en dat deze derhalve ook niet behoeft te worden gecontroleerd. Evenmin volgt uit maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, dat de in de onderzoeksfase gestelde norm moet worden overschreden om een reëel beeld te krijgen van de zuurstofinjectiemethode, aldus het dagelijks bestuur.
2.6.2. In maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, is in afwijking van maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, voor de duur van een onderzoeksfase van maximaal vijf jaar een norm gesteld aan de dagelijkse hoeveelheid fosfaten die met de lozing van koelwater in de Ouderkerkerplas mag worden gebracht. Doel van de onderzoeksfase is om aan te tonen dat door middel van de zuurstofinjectiemethode de fosfaatconcentratie in de Ouderkerkerplas dusdanig kan worden verlaagd dat daarmee aan de lozingseis van maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, kan worden voldaan.
Over maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, houdt het deskundigenbericht onder meer het volgende in. De lozingseis van een fosfaatvracht van niet meer dan 0,82 kg P/ dag in maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, komt bij een fosfaatconcentratie in het te lozen koelwater van 0,015 mg/l overeen met een lozingsdebiet van 45.000 m3 per dag. In de onderzoeksfase zal de fosfaatconcentratie in het te lozen koelwater evenwel veel hoger zijn dan 0,015 mg/l vanwege de hoge fosfaatconcentratie in de diepere lagen van de Ouderkerkerplas waaraan het koelwater wordt onttrokken. In die situatie doet het door Nuon geschetste detectieprobleem zich niet voor. Om aan maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, te kunnen voldoen dient het lozingsdebiet eventueel te worden beperkt. Het onderzoek naar de effectiviteit van de zuurstofinjectiemethode wordt daardoor niet belemmerd, omdat de capaciteit van de zuurstofinjectie niet hoeft te worden beperkt. Het deskundigenbericht komt de Afdeling in zoverre niet onjuist voor.
Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, gezien het beoogde doel van de het onderzoek, niet naleefbaar is.
2.7. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het de in maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, gestelde fosfaatnorm betreft. Het dagelijks bestuur dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. Vanwege de onderlinge samenhang van maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, voor zover het de norm voor fosfaat betreft, en maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, ziet de Afdeling aanleiding maatwerkvoorschrift 3, eerste lid, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te schorsen tot het moment waarop het door het dagelijks bestuur te nemen nieuwe besluit in werking treedt.
2.8. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond ;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 26 augustus 2008 met kenmerk 2008.015628 voor zover het de in maatwerkvoorschrift 2, eerste lid, gestelde norm voor fosfaat betreft;
III. draagt het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V. schorst bij wijze van voorlopige voorziening voorschrift 3, eerste lid, totdat het door het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht nieuw te nemen besluit in werking is getreden;
VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht tot vergoeding van bij N.V. Nuon Warmte in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht aan N.V. Nuon Warmte het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en drs. H. Borstlap, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009