ECLI:NL:RVS:2009:BJ7178

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904605/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M. van Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor milieu-inrichting en verzoek om voorlopige voorziening

Op 3 september 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Heerde aan Bitufa Waterproofing B.V. voor het veranderen van een inrichting aan de Vlijtweg 4 te Wapenveld. Het college verleende deze vergunning op 7 mei 2009, waarna het besluit op 13 mei 2009 ter inzage werd gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers op 24 juni 2009 beroep ingesteld, waarbij zij ook verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 13 augustus 2009 ter zitting behandeld, waarbij verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. H. Martens en Bitufa Waterproofing B.V. vertegenwoordigd was door de directeur.

Verzoekers vreesden geuroverlast en geluidoverlast als gevolg van de inrichting. Zij stelden dat het geuronderzoek dat aan de vergunning ten grondslag lag, onvoldoende was omdat het slechts op één dag was uitgevoerd. De voorzitter oordeelde dat het geuronderzoek, uitgevoerd door Witteveen & Bos, voldoende was en dat de conclusies daarvan niet onterecht waren. Ook het betoog van verzoekers over het akoestisch rapport werd verworpen, omdat het college terecht had gesteld dat het referentieniveau voor omgevingsgeluid nog representatief was.

Daarnaast voerden verzoekers aan dat de vergunning ten onrechte toestond dat de inrichting 's nachts in werking was, maar de voorzitter oordeelde dat de vergunning niet in strijd was met eerdere vergunningen. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en wees het verzoek af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200904605/2/M2.
Datum uitspraak: 3 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerde,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerde (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bitufa Waterproofing B.V. een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting aan de Vlijtweg 4 te Wapenveld, gemeente Heerde. Dit besluit is op 13 mei 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2009.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2009.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, zijn verschenen.
Voorts is Bitufa Waterproofing B.V., vertegenwoordigd door [directeur], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] vrezen geuroverlast als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Zij betogen dat met betrekking tot het geuraspect onvoldoende onderzoek is verricht, nu bij het geuronderzoek dat het college ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit slechts is uitgegaan van metingen die op één dag zijn verricht. Volgens [verzoekers] hadden er ook op andere momenten metingen moeten worden verricht.
2.2.1. Aan de verlening van de milieuvergunning bij het bestreden besluit ligt onder meer het geuronderzoek ten grondslag zoals dat is uitgewerkt in het onderzoeksrapport van Witteveen & Bos van 29 augustus 2008 (hierna: het onderzoeksrapport). Het onderzoeksrapport maakt deel uit van de verleende vergunning. Blijkens het onderzoeksrapport zijn op 19 augustus 2008 diverse metingen verricht en is daarnaast berekend wat de hoogste uit de inrichting afkomstige geurconcentraties zouden kunnen zijn. Ook op de aldus verrichte berekeningen, waaromtrent [verzoekers] niets hebben aangevoerd, zijn de conclusies die zijn neergelegd in het onderzoeksrapport gebaseerd. Reeds daarom is er in het niet nader onderbouwde betoog van [verzoekers] geen grond gelegen voor het oordeel dat het onderzoeksrapport onvolledig is dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen en het college daarom niet van de in het onderzoeksrapport neergelegde conclusies heeft mogen uitgaan.
2.3. Voorts vrezen [verzoekers] geluidoverlast als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Zij betogen dat in het akoestisch rapport van ing. A.J.M. van Wieren van 22 december 2008 (hierna: het akoestisch rapport) ten onrechte is uitgegaan van het in 1998 bepaalde referentieniveau voor het omgevingsgeluid. Zij voeren aan dat dit referentieniveau ten tijde van het bestreden besluit niet meer representatief geacht kon worden.
2.3.1. Aan de aanvraag van Bitufa Waterproofing B.V., die deel uitmaakt van het bestreden besluit, is onder meer het akoestisch rapport ten grondslag gelegd.
2.3.2. Het college heeft in het bestreden besluit ten aanzien van het onder 2.3 weergegeven betoog - dat [verzoekers] ook reeds in hun zienswijze naar voren hebben gebracht - het standpunt ingenomen dat het referentieniveau voor het omgevingsgeluid waarvan in het akoestisch rapport is uitgegaan nog representatief is omdat het om een gebied gaat waar sinds de vaststelling van dit referentieniveau geen dynamische ontwikkelingen hebben plaatsgehad. Nu [verzoekers] daartegen niets hebben ingebracht ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Het onder 2.3 weergegeven betoog kan daarom niet slagen.
2.4. Voorts voeren [verzoekers] aan dat het college ten onrechte eraan is voorbij gegaan dat regelmatig 's nachts een bitumenwasser in de inrichting in werking is.
2.5. Volgens de op 15 februari 2005 voor de oprichting van de inrichting verleende milieuvergunning mocht daarin uitsluitend gedurende de dagperiode worden geproduceerd. Bij de bij het bestreden besluit verleende vergunning is daarop de verandering aangebracht dat ook gedurende de avondperiode tot 23.00 mag worden geproduceerd en dat gedurende de nachtperiode werkzaamheden mogen worden uitgevoerd zoals snijden, verpakken, schoonmaken en het treffen van voorbereidingen voor de productie. Daarbij is echter niet vergund dat de bitumenwasser gedurende de nachtperiode in werking mag zijn. Voorgaande beroepsgrond heeft daarom geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de vergunning.
2.6. Verder betogen [verzoekers] dat de aan de bij het bestreden besluit verleende vergunning verbonden voorschriften 1.4 en 1.5 meebrengen dat gedurende een periode van acht maanden niet aan de geluidvoorschriften hoeft te worden voldaan die in voorschrift 2.1 van de op 15 februari 2005 verleende oprichtingsvergunning met betrekking tot de inrichting zijn gesteld.
2.6.1. In vergunningvoorschrift 1.4, voor zover hier van belang, is bepaald dat binnen vier maanden na het van kracht worden van de beschikking door middel van een akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat aan het bepaalde als bedoeld in vergunningvoorschrift 2.1 van de vigerende milieuvergunning wordt voldaan.
In vergunningvoorschrift 1.5, voor zover hier van belang, is bepaald dat indien uit het in het vorige voorschrift bedoelde akoestisch onderzoek blijkt dat niet aan de geluidgrenswaarden wordt voldaan, binnen acht maanden na het van kracht worden van deze beschikking zodanige voorzieningen moeten zijn getroffen dat alsnog aan de geluidvoorschriften wordt voldaan.
2.6.2. De voorzitter ziet in het bepaalde in vergunningvoorschriften 1.4 en 1.5 geen aanleiding om [verzoekers] te volgen in hun betoog dat deze voorschriften meebrengen dat de voor de inrichting bepaalde geluidvoorschriften gedurende een periode van acht maanden niet zullen gelden. De vergunningvoorschriften 1.4 en 1.5 doen naar het oordeel van de voorzitter geen afbreuk aan vergunningvoorschrift 2.1 van de op 15 februari 2005 verleende oprichtingsvergunning, doch zijn met betrekking daartoe juist van aanvullende betekenis.
2.7. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hulst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2009
402.