ECLI:NL:RVS:2009:BJ7755

Raad van State

Datum uitspraak
16 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900914/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor ligplaats woonschip door college van gedeputeerde staten van Utrecht

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht op 22 maart 2007 geweigerd om [appellant] ontheffing te verlenen voor het innemen van een ligplaats met een woonschip en de bijbehorende voorzieningen. Dit besluit werd door [appellant] aangevochten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 29 januari 2008. De rechtbank Utrecht bevestigde op 22 december 2008 deze beslissing, waarop [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State op 2 februari 2009. De gronden van het hoger beroep werden later aangevuld op 2 maart 2009. Tijdens de zitting op 4 augustus 2009 waren zowel [appellant], vertegenwoordigd door mr. D. Haije, als het college, vertegenwoordigd door mr. P. Wink en mr. H.S. Heite, aanwezig.

De kern van het geschil draaide om de uitleg van de term 'goothoogte' in de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996. [appellant] betoogde dat de rechtbank deze term onjuist had geïnterpreteerd, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank de juiste uitleg had gegeven. De rechtbank had de goothoogte gedefinieerd als de afstand van de waterspiegel tot de snijlijn tussen het dakvlak en een verticaal gevelvlak. Dit was in lijn met de doelstellingen van de verordening, die gericht zijn op het beschermen van natuur- en landschapswaarden.

De Raad van State concludeerde dat het ontwerp van het woonschip niet voldeed aan de vereisten van de verordening, omdat de goothoogte op 3,75 meter lag, wat niet in overeenstemming was met de gestelde eisen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200900914/1/H3.
Datum uitspraak: 16 september 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 december 2008 in zaak nr. 08/812 in het geding tussen:
appellant
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) geweigerd [appellant] ontheffing te verlenen voor het innemen van een ligplaats met het [woonschip] en het hebben van de met de ligplaats verband houdende voorzieningen.
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2008, verzonden op 24 december 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 2 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Haije, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Wink en mr. H.S. Heite, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7e, eerste lid, van de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 (hierna: de verordening), voor zover thans van belang, gelden bij een ontheffing in elk geval de volgende voorschriften:
a. lengte, breedte en hoogte van het woonschip zijn respectievelijk ten hoogste 18 meter, 6 meter en 3,50 meter;
b. bij een puntdak, lessenaarsdak, gebogen dak, schilddak of splitlevel kan de nokhoogte ten hoogste 4 meter zijn, mits de goothoogte rondom ten hoogste 3,50 meter is.
Ingevolge het tweede lid worden de maten vastgesteld, waar zij het grootst zijn. De hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de term goothoogte in voormelde bepaling. Volgens [appellant] dient onder goothoogte, nu de betekenis van die term niet is gedefinieerd in de verordening, naar normaal spraakgebruik te worden verstaan: de hoogte van het kanaal langs het dak van een huis om het regenwater op te vangen. De goothoogte van het door [appellant] ingediende ontwerp voor een woonschip ligt aldus op 3,50 meter en niet op 3,75 meter, zoals de rechtbank heeft aangenomen.
2.3. Dat betoog slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2007 in zaak nr.
200607089/1, onder goothoogte de afstand vanaf de waterspiegel tot de snijlijn tussen het dakvlak en een verticaal gevelvlak verstaan. Dat in dit geval de goot onder aan een uitstekend dakvlak, lager dan die snijlijn, is bevestigd, maakt dat niet anders. Volgens de toelichting op de verordening is het doel van die verordening het voorkomen van onaanvaardbare schade aan natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of archeologische waarden. Met artikel 7e, eerste lid, wordt volgens de toelichting beoogd het schoenendooskarakter van woonschepen te doorbreken. Door de hoogte van de goot, aangebracht op een andere plek dan ter hoogte van de bedoelde snijlijn, aan te merken als de goothoogte in de zin van die bepaling, zou aan deze doelstellingen onvoldoende recht worden gedaan.
Nu het ontwerp van het woonschip in de lengterichting rechte wanden heeft die 3,75 meter hoog zijn, heeft de rechtbank terecht aangenomen dat de goothoogte op 3,75 meter is gelegen en daarom niet aan de vereisten van artikel 7e, eerste lid, aanhef en onder b, van de verordening is voldaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009.
176-622.