200900310/1/R2.
Datum uitspraak: 23 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A], [maat B], [maat C] en [maat D], allen wonend [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 18 november 2008, nummer 00788441, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Littenseradiel (hierna: de raad) bij besluit van 19 mei 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied-West, correctieve herziening 2007".
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de raad en [6 belanghebbende] als derde-belanghebbenden een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Buiten bezwaar van partijen is door de raad nog een stuk in het geding gebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [maat A] en mr. G. Visser, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, is verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. F. Stadhouders, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied-West, correctieve herziening 2007" gewijzigd vastgesteld. In het ontwerp van het plan was aan het perceel van [appellante] kadastraal bekend gemeente Baard, sectie G, nr. 448, plaatselijk bekend aan de Monsamabuorren te Hinnaard een agrarisch bouwvlak van circa 2,5 ha toegekend, doch bij de vaststelling van het plan heeft de raad het agrarisch bouwvlak verwijderd en het perceel buiten het plan gelaten.
2.3. [appellante] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan omdat het perceel aan de Monsamabuorren tussen de nummers 2 en 6 ten onrechte buiten het plan is gelaten en hieraan geen agrarisch bouwvlak is toegekend. Volgens [appellante] zijn de motieven hiervoor ondeugdelijk.
2.4. In het bestreden besluit heeft het college aangegeven dat de raad bij de vaststelling van het plan de begrenzingen heeft gewijzigd ten opzichte van het ontwerp op basis van het amendement van FNP dat de raad in zijn vergadering van 19 mei 2008 heeft aanvaard. De tekst van dit amendement, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
"Underskreaune, Lid fan de ried fan de gemeente Littenseradiel, Hat kennis nommen fan it yntsjinne útstel fan it kolleezje Oanbelangjende Yn omtinken nimmende dat:
- de histoarje oars is - de belangen fan 'e omwenjenden yn it ferline festlein is.
Stelt de gearkomste neffens it reglemint fan oarder út yn it by dat útstel taheakke ûntwerpbeslút de folgjende feroaring oan te bringen:
A) de wenbestimming op It Sân 4 wei te litten, B) de ùtwreiding fan Monsamabuorren 12 op dat plak plakfine te litten."
Het college heeft er verder in het bestreden besluit melding van gemaakt dat er naar aanleiding van het amendement een gedachtewisseling heeft plaatsgevonden, waarbij de mogelijke onwenselijkheid van realisatie van megastallen, de co-vergisting en transportbewegingen over de weg aangaande de nieuwe locatie van het bedrijf een beslissende rol hebben gespeeld. Nu de raad op basis van het amendement het agrarisch bouwperceel heeft verwijderd en het perceel buiten het plan heeft gelaten, stelt het college zich op het standpunt dat de aan de orde zijnde wijziging bij de vaststelling van het plan voldoende is gemotiveerd om de beslissing van de raad te kunnen dragen.
2.4.1. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de raad een toelichting gegeven op zijn motieven om het plan gewijzigd vast te stellen. Volgens de raad is de bescherming van de burger in het verleden in het vorige bestemmingsplan vastgelegd. De historie wordt volgens de raad geweld aangedaan als ter plaatse een nieuw agrarisch bedrijf wordt gevestigd, terwijl de belangen van de omwonenden in het verleden zijn vastgelegd. De raad betoogt in dit verband dat voor de gemeenschap, waar het nieuwe bedrijf bij en tussen zou komen te staan, een vrij grote verandering tot stand zou worden gebracht. De meerderheid van de raad is tegen deze veranderingen, die indruisen tegen het voorgaande bestemmingsplan, dat destijds na veel overleg tot stand is gekomen. Volgens de raad moet eerst getracht worden om de uitbreiding van het bestaande bedrijf aan de [locatie] te [plaats] te doen plaats vinden.
2.5. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het betoog van [appellante] ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college de motieven voor de onderhavige wijziging bij de vaststelling van het plan ten onrechte toereikend heeft geacht.
2.5.1. Ter zitting heeft de raad nog gewezen op artikel 5, onder F, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied-West" op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders, voor zover hier van belang, bevoegd is om met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming "Agrarisch gebied" te wijzigen in de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" ten behoeve van de verplaatsing van bestaande agrarische bedrijven, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwperceel maximaal 1,5 ha mag bedragen.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009