ECLI:NL:RVS:2009:BJ8294

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900592/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • W. van den Brink
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluit tot plaatsing van parkeergelegenheid voor touringcars in Haarlem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem om verkeersborden te plaatsen ter aanduiding van parkeergelegenheid voor touringcars op de Dreef werd aangevochten. Het college had op 15 juli 2003 besloten om op zeven locaties verkeersborden te plaatsen, maar dit besluit werd later gewijzigd na bezwaren van de appellant. De rechtbank had eerder in 2004 en 2005 uitspraken gedaan die het college verplichtten om opnieuw te beslissen op de bezwaren van de appellant. Uiteindelijk heeft het college op 11 oktober 2005 een nieuw besluit genomen, dat opnieuw door de rechtbank werd aangevochten. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond op 19 december 2008, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 24 augustus 2009 behandeld. De appellant voerde aan dat het verkeersbesluit leidt tot onveilige situaties en trillingoverlast. De Raad overwoog dat het college bij het nemen van verkeersbesluiten een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de belangen van verkeersveiligheid en de vrijheid van verkeer in dit geval goed waren afgewogen. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten tot de plaatsing van de verkeersborden en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200900592/1/H3.
Datum uitspraak: 23 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 december 2008 in zaak nr. 05-6659 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) besloten verkeersborden te plaatsen ter aanduiding van parkeergelegenheid voor touringcars op zeven locaties aan de Dreef te Haarlem.
Bij besluit van 2 december 2003 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 15 juli 2003 gewijzigd in die zin dat de aanwijzing van de parkeerplaatsen, die op de tekening V2651 zijn aangeduid met 1 en 2, komt te vervallen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2004 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 december 2003 vernietigd.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college opnieuw beslissend het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 15 juli 2003 gewijzigd in die zin dat de aanwijzing van de parkeerplaatsen, die zijn aangeduid met 1, 2, 6 en 7 komt te vervallen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2005 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 december 2004 vernietigd.
Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft het college opnieuw beslissend het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 15 juli 2003 gewijzigd in die zin dat verkeersborden worden geplaatst ter aanduiding van parkeergelegenheid voor touringcars op twee locaties op de Dreef te Haarlem, zoals op de bij het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften behorende tekening V3056 is aangegeven
Bij uitspraak van 19 december 2008, verzonden op 22 december 2008, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Timmer - van der Hoeven, M. Braam en dr. ir. M.A.H.G. Plantaz, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW), zoals dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar en voor zover thans van belang, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens de WVW vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 18, derde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Het college heeft aan het verkeersbesluit de belangen van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van verkeer ten grondslag gelegd. Het heeft besloten tot het aanwijzen van parkeerplaatsen voor touringcars op de Dreef omdat is gebleken dat behoefte bestaat aan parkeergelegenheid voor touringcars in dan wel nabij het centrum. Het aantal parkeerplaatsen in de binnenstad zelf is beperkt en zoekende touringcars zouden leiden tot onveilige situaties aldaar.
2.3. Allereerst heeft [appellant] gesteld dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet heeft vermeld wat tijdens de zitting van 22 juni 2006 is besproken.
2.3.1. Van de zitting van 22 juni 2006 is een proces-verbaal gemaakt, dat zich in het door de Afdeling van de rechtbank ontvangen dossier bevindt. Het vermelden van het besprokene ter zitting valt niet onder één van de in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genoemde onderdelen die in een uitspraak moeten worden vermeld. Het achterwege laten daarvan is niet in strijd met deze bepaling en kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. [appellant] heeft aangevoerd dat het besluit op bezwaar van 2 december 2003 is genomen in strijd met artikel 21 van het BABW en dat bij het verkeersbesluit betrokken belangen betrekking moeten hebben op de weg waarop het verkeersbesluit ziet.
2.4.1. De rechtbank heeft deze gronden in haar uitspraak van 12 juli 2004, waarbij het besluit van 2 december 2003 is vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, uitdrukkelijk verworpen. Hiertegen heeft [appellant] toentertijd geen hoger beroep ingesteld, zodat zij niet meer in dit hoger beroep kunnen worden beoordeeld.
2.5. [appellant] heeft voorts betoogd dat de door de rechtbank in haar uitspraak van 21 juli 2005 gestelde termijn van vier weken waarbinnen het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, bindend en fataal is.
2.5.1. Deze grond slaagt niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan het feit dat niet binnen de door haar opgelegde termijn een nieuw besluit op bezwaar is genomen, niet leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar. Ter naleving van de door haar gestelde termijn had [appellant] desgewenst met toepassing van artikel 6:2 van de Awb beroep kunnen instellen tegen het uitblijven van een tijdig besluit op bezwaar.
2.6. Ten slotte heeft [appellant], samengevat weergegeven, aangevoerd dat het verkeersbesluit leidt tot onveilige situaties op de Dreef en onaanvaardbare trillingoverlast met zich brengt. De twee parkeerplaatsen hebben een aanzuigende werking op touringcars en tegen fout geparkeerde touringcars wordt door het college niet opgetreden, aldus [appellant].
2.6.1. Aan het college komt, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, bij het nemen van verkeersbesluiten een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.6.2. De Dreef is een straat binnen de bebouwde kom, waarvoor de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. De Dreef is ongeveer acht meter breed en ter plaatse van de twee parkeerplaatsen tien meter. De Dreef heeft aan beide zijden een door een berm afgescheiden ventweg en kent zebrapaden waar voetgangers kunnen oversteken. Gelet op deze feitelijke omstandigheden heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verkeersbesluit in zoverre niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties ter plaatse. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat het voor de hele Haarlemse binnenstad geldende parkeerverbod voor touringcars met uitzondering van de plekken die bestemd zijn voor parkeren een grondslag biedt om op te treden tegen buiten de aangewezen parkeerplaatsen geparkeerde touringcars. Desgewenst kan [appellant] het college om stringentere handhaving verzoeken.
[appellant] heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank de door hem gestelde trillingoverlast niet expliciet in haar overwegingen heeft betrokken. De Afdeling ziet daarin echter geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Zij betrekt daarbij dat volgens het in opdracht van de rechtbank uitgevoerde advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 21 december 2007 over aspecten van de luchtkwaliteit, stilstaande bussen met een draaiende motor geen dynamische krachten overbrengen en dat dagelijks 522 bussen over de Dreef rijden. Onder die omstandigheden heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het rijden over de Dreef van de enkele touringcars die gebruik willen maken van of gebruik hebben gemaakt van de in geding zijnde aangewezen parkeerplaatsen niet tot zodanige trillingoverlast zal leiden dat het om die reden had moeten afzien van het verkeersbesluit.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] de onjuistheid van de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de door hem gestelde luchtvervuiling niet onderbouwd. Zij ziet daarin derhalve geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen.
Gelet op al het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de plaatsing van verkeersborden ter aanduiding van de parkeergelegenheid voor twee touringcars ter plaatse.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009
290.