ECLI:NL:RVS:2009:BJ8299

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906076/1/H1 en 200906076/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Het college had op 27 februari 2008 vrijstelling verleend voor het oprichten van een woning op een perceel in Swalmen, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat de rechtbank Roermond in haar uitspraak van 9 juli 2009 had miskend dat het project niet was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De Raad van State oordeelde dat het college een stedenbouwkundig advies had laten opstellen en dat de vrijstelling op een zorgvuldige wijze was verleend. De rechtbank had terecht overwogen dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De Raad concludeerde dat er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen waren die de verlening van de vrijstelling in de weg stonden. De beslissing van de Raad van State was daarmee in lijn met de eerder gemaakte overwegingen over de geschiktheid van het perceel voor inbreiding en de afweging van belangen.

Uitspraak

200906076/1/H1 en 200906076/2/H1.
Datum uitspraak: 18 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 juli 2009 in zaak nr. 08/1381 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel.
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2009, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 september 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college, vertegenwoordigd door P.J.J.M. van Lierop en mr. B.J.H.T. Heesakkers, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door R.R.J.M. Franssen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Partijen hebben ter zitting de gelegenheid gehad bij gemachtigde hun standpunt uitgebreid toe te lichten. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan is voorzien op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Kern Swalmen" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden W" rust. Het bouwplan is met het bestemmingsplan in strijd, omdat het is voorzien buiten de op de plankaart aangeduide bouwgrenzen. Het college heeft krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hij wijst in dit verband op het door hem overgelegde rapport van 6 juni 2009 van Apeladvies.
2.3.1. Alvorens vrijstelling te verlenen heeft het college een stedenbouwkundig advies betreffende de bouw van een woning op het perceel laten opstellen door BRO, adviseurs in ruimtelijke ordening, economie en milieu (hierna: BRO). In dit advies van 8 februari 2006 zijn als stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd, dat de bestaande rooilijnen van de bebouwing aan de Beekstraat en De Leucker als maximale bebouwingsgrens worden aangehouden, dat een strook van circa 5 meter ten zuiden van de bestaande woning op het perceel als tuin bij die woning dient te worden betrokken en dat de op te richten bebouwing één bouwlaag heeft met kap.
Het college heeft voorts aan de vrijstelling de ruimtelijke onderbouwing van 1 november 2007 ten grondslag gelegd, die eveneens door BRO is opgesteld. In deze ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de woning aansluit bij het karakter van de omgeving die wordt gekenmerkt door de woonfunctie. Voorts is vermeld dat aan de Leucker voornamelijk ruime, vrijstaande woningen liggen, evenals de nieuwe woning en dat op de kruising van de Beekstraat met De Leucker op elke hoek een woning staat, met uitzondering van de projectlocatie. Geconcludeerd wordt dat de woning geen negatieve ruimtelijke effecten heeft op de omgeving en een waardevolle aanvulling vormt op het straatbeeld.
2.3.2. In voormeld rapport van Apeladvies wordt geconcludeerd dat in de ruimtelijke onderbouwing niet wordt ingegaan op de beeldbepalende groensingel die door realisering van het bouwplan wordt aangetast, dat het bouwplan op een perceel is gelegen dat kleiner is dan de andere percelen in de directe omgeving en dat een verdichting van de bebouwing ongewenst is, omdat het perceel ligt in het overgangsgebied van het dorp naar het achterliggende natuurgebied Swalmdal.
2.3.3. Het college heeft ter zitting van de rechtbank toegelicht dat zich in de omgeving van het perceel geen groenbestemming of groensingel bevindt, maar dat uitsluitend sprake is van bomen in tuinen van particulieren. Ook heeft het college daar medegedeeld dat in de omgeving van het perceel percelen van verschillende omvang aanwezig zijn, terwijl een perceel op een andere hoek van de kruising De Leucker/Beekstraat zelfs kleiner is dan het perceel waarop het bouwplan is voorzien. Voorts heeft het college ter zitting te kennen gegeven dat het bouwplan voldoet aan de randvoorwaarden als vermeld in het stedenbouwkundig advies van BRO van 8 februari 2006. Het perceel is geen overgang naar het buitengebied, omdat het zich te midden van bestaande woningen bevindt, aldus het college. Ten slotte heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het perceel zeer geschikt is voor inbreiding en dat het bouwplan een gewenste ontwikkeling is.
2.3.4. Het college heeft bij de beantwoording van de vraag of gebruik wordt gemaakt van deze vrijstellingsbevoegdheid een ruime mate van beslissingsruimte. De gebruikmaking van die bevoegdheid dient door de bestuursrechter derhalve terughoudend te worden getoetst.
In het door [appellant] aangevoerde rapport van Apeladvies is, mede gelet op de hiervoor weergegeven weerlegging van het college, geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het standpunt van het college dat het perceel geschikt is voor inbreiding, kennelijk onredelijk moet worden geacht. Evenmin biedt dat grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan, gelet op de reeds aanwezige bebouwing, ter plaatse passend is. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan het verlenen van vrijstelling. Hij wijst op twee monumentale bomen die in zijn tuin vlak bij de perceelsgrens staan. Na realisering van het bouwplan zullen de bewoners van de nieuwe woning hinder ondervinden van overhangende takken en vallend blad en maatregelen eisen, aldus [appellant]. Dit zal volgens hem uiteindelijk leiden tot het verdwijnen van de bomen.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 oktober 2008 in zaak nr.
200800068/1), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezen rechter is om die vraag te beantwoorden. Van een dergelijke belemmering is in dit geval geen sprake.
Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek een evidente privaatrechtelijke belemmering voor het verlenen van de vrijstelling is gelegen omdat de bomen dichtbij de grenslijn van zijn erf staan, faalt dit betoog, reeds omdat het bouwplan niet van invloed is op de grenslijn van het erf noch op de afstand van de op het erf van [appellant] aanwezige bomen tot die grenslijn. Voor zover [appellant] betoogt dat hij in een privaatrechtelijk geschil tussen hem en de eigenaar, dan wel de bewoner, van de op het perceel te realiseren woning zal worden verplicht de bomen te snoeien als gevolg waarvan de bomen volgens hem zullen afsterven, kan dat niet als een evidente privaatrechtelijke belemmering voor het verlenen van vrijstelling worden aangemerkt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2009
488.