200900311/1/M1.
Datum uitspraak: 23 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te [woonplaats],[appellante B] en [appellant C], wonend te [woonplaats], en [appellant D], wonend te [woonplaats] (Zwitserland),
het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta,
verweerster.
Bij besluit van 18 april 2008 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta (hierna: het dagelijks bestuur) zijn beslissing om jegens de [erven] bestuursdwang toe te passen ter zake het op 6 maart 2008 zonder vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren in het oppervlaktewater brengen van verontreinigd bluswater nabij het pand [locatie 1] te [plaats] op schrift gesteld.
Bij besluit van 6 november 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant A], [appellante B] en [appellant C] en [appellant D] (hierna: [appellanten]) hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2009, beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2009, waar [appellant A] in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. D. Doesema en J.G. Happel, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: van de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, voor zover hier van belang, door toezending of uitreiking aan hen.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen.
2.1.1. Het dagelijks bestuur heeft zonder nader onderzoek te verrichten naar de vraag wie rechthebbenden zijn tot het pand gelegen aan de [locatie 1] te [plaats] geruime tijd nadat op 6 maart 2008 de beslissing was genomen om onmiddellijk bestuursdwang toe te passen deze beslissing bij besluit van 18 april 2008 op schrift gesteld en bij aangetekende brief van dezelfde dag geadresseerd aan de [Erven] per adres [locatie 2] te [plaats] verzonden.
Op dit adres zijn [appellante B] en [appellant C] woonachtig. Zij zijn evenals negen anderen rechthebbenden tot het pand [locatie 1] te [plaats]. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat zij dit pand, hetgeen door het dagelijks bestuur niet is weersproken, niet door vererving hebben verkregen, zodat zij niet als de [Erven], wat daar verder ook van zij, kunnen worden aangeduid. Het besluit van 18 april 2008 is dan ook voorzien van een onjuiste adressering, zodat dit besluit niet op de voorgeschreven wijze aan [appellante B] en [appellant C] is bekendgemaakt.
2.1.2. Dat het primaire besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, heeft, nu dat besluit ook niet aan de overige gerechtigden tot het desbetreffende pand is toegezonden, tot gevolg dat de termijn voor het instellen van bezwaar geen aanvang heeft genomen. Het gemaakte bezwaar is dan ook prematuur. Aangezien het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaar reeds tot stand was gekomen, diende niet-ontvankelijkverklaring daarvan ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb achterwege te blijven.
Gezien het vorenstaande heeft het dagelijks bestuur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.3. Het beroep is gegrond. Het besluit op bezwaar van 6 november 2008 dient te worden vernietigd.
2.2. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daartoe overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat een derde in het kader van de onderhavige procedure beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, zodat de door [appellanten] in verband daarmee opgevoerde kosten niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
2.3. Ten aanzien van het verzoek van [appellanten] om het college te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht overweegt de Afdeling als volgt.
2.3.1. [appellanten] hebben in hun bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken. Het college heeft dit verzoek in het bestreden besluit afgewezen.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorziet uitsluitend in de mogelijkheid om de kosten te vergoeden indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het primaire besluit wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid. In het onderhavige geval is vooralsnog geen sprake van een primair besluit dat is herroepen. Voor het veroordelen van het college in de kosten die [appellanten] in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken, bestaat dan ook geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta van 6 november 2008, kenmerk 08I004277;
III. veroordeelt het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta tot vergoeding van bij [appellant A], [appellante B] en [appellant C] en [appellant D] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 413,28 (zegge: vierhonderddertien euro en achtentwintig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta aan [appellant A], [appellante B] en [appellant C] en [appellant D] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009