200808844/1/R2.
Datum uitspraak: 23 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 7 oktober 2008, nr. 2008INT230836, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Bunnik (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 16 september 2008 vastgestelde wijzigings- en uitwerkingsplan "Scholeneiland Odijk" (hierna: het wijzigings- en uitwerkingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2008, en [appellant sub 21] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. W.C. Kattouw, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, [appellant sub 2], en het college, vertegenwoordigd door ing. J.G. Kentie MSc, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen en dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen en regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigings- en uitwerkingsplan van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Dorpen-Odijk" voorziet in de bouw van ongeveer 60 woningen, bestaande uit starterswoningen, appartementen en eengezinswoningen. Tevens worden in het gebied 107 parkeerplaatsen gerealiseerd.
2.3. Het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is gericht tegen de goedkeuring van het wijzigings- en uitwerkingsplan. Het plangebied is gelegen tegenover de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de [locatie 1] en [locatie 2].
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders bij nader inzien van mening is dat het plan onvoldoende rechtszekerheid biedt voor alle betrokkenen. In verband hiermee ligt het in de bedoeling dat de raad van de gemeente een nieuw bestemmingsplan gaat vaststellen waarvoor het ontwerp inmiddels ter inzage is gelegd. Naar aanleiding hiervan heeft het college bij brief en ter zitting laten weten dat de noodzaak en het belang van het wijzigings- en uitwerkingsplan zijn komen te vervallen.
Nu zowel het college als het college van burgemeester en wethouders zich bij nader inzien op een ander standpunt hebben gesteld dan tijdens de besluitvorming en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het wijzigings- en uitwerkingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Derhalve behoeven de beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen bespreking meer.
2.5. Het plan is derhalve vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. De Afdeling ziet aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het plan.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 7 oktober 2008, nr. 2008INT230836;
III. onthoudt goedkeuring aan het plan;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit zoals vermeld onder II;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,39 (zegge: vijfentwintig euro en negenendertig cent);
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 1] en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009