ECLI:NL:RVS:2009:BJ8894

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808889/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C.W. Mouton
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van voorschriften verbonden aan revisievergunning voor galvaniseerbedrijf in 's-Heerenberg

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 september 2009 uitspraak gedaan over een beroep van GTO Plating 's-Heerenberg B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montferland. Het college had op 21 oktober 2008 een revisievergunning verleend voor een galvaniseerbedrijf aan de Industriestraat 6 en Goorsestraat 5 te 's-Heerenberg. GTO stelde dat de aan de vergunning verbonden voorschriften, die betrekking hadden op het saneren en monitoren van bodemverontreinigingen, onterecht waren opgelegd. GTO betoogde dat deze verontreinigingen niet door haar waren veroorzaakt en dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de sanering daarvan.

De Raad van State oordeelde dat de voorschriften 5.6.3 en 5.6.4, alsmede 5.7.1 tot en met 5.7.7, niet in overeenstemming waren met de Wet milieubeheer. De Afdeling stelde vast dat de opgelegde voorschriften betrekking hadden op verontreinigingen die waren ontstaan vóór de inwerkingtreding van de aan GTO verleende vergunning. De Raad van State concludeerde dat het college ten onrechte had gesteld dat deze voorschriften noodzakelijk waren om de nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen of te beperken. Het beroep van GTO werd gegrond verklaard, en het bestreden besluit werd vernietigd voor zover het de genoemde voorschriften betrof.

De Raad van State veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van GTO, die in verband met de behandeling van het beroep waren gemaakt. Tevens werd het college gelast het griffierecht aan GTO te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vergunninghouders en de noodzaak voor overheden om zorgvuldig om te gaan met het opleggen van voorschriften die betrekking hebben op milieuverontreiniging.

Uitspraak

200808889/1/M2.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GTO Plating 's-Heerenberg B.V., gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GTO Plating 's-Heerenberg B.V. (hierna: GTO) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een galvaniseerbedrijf aan de Industriestraat 6 en Goorsestraat 5 te 's-Heerenberg. Dit besluit is op 29 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft GTO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2009, waar GTO, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen en P. Zwaans, en het college, vertegenwoordigd door J.B.T. Polman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. GTO voert aan dat bij het bestreden besluit ten onrechte de voorschriften 5.6.3 en 5.6.4, alsmede 5.7.1 tot en met 5.7.7 aan de vergunning zijn verbonden. GTO voert hiertoe onder meer aan dat deze voorschriften zien op het saneren en monitoren van reeds bestaande verontreinigingen waartoe zij niet kan worden verplicht omdat deze verontreinigingen niet door haar zijn veroorzaakt.
2.1.1. Bij besluit van 11 april 1996 is aan de voorganger van GTO, [bedrijf], een vergunning verleend voor een galvaniseerbedrijf aan de Industriestraat 6 en de Goorsestraat 5. Blijkens het bestreden besluit bevindt zich op het terrein van de inrichting, voor zover hier van belang, ter plaatse van de productieruimte, de gaswassers en de romneyloods een in ieder geval grotendeels door [bedrijf] veroorzaakte verontreiniging met nikkel en zink. Daarnaast zijn blijkens het bestreden besluit mogelijk op de locaties waar de dampontvetter, de slibcontainers en de bovengrondse HBO-tanks in gebruik zijn geweest, door [bedrijf] veroorzaakte verontreinigingen aanwezig. Voorts is wellicht sprake van een verontreiniging met cyanide omdat in dat bedrijf enige tijd cyanide is gebruikt.
Het college stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat GTO als (nieuwe) drijver van de bij besluit van 11 april 1996 vergunde inrichting verantwoordelijk is voor de sanering van de bodemverontreinigingen die ten gevolge van de activiteiten van [bedrijf] zijn ontstaan tot de nulsituatie zoals die is neergelegd in het rapport "Verkennend bodemonderzoek aan de Industriestraat 6 te 's-Heerenberg, BMM Milieukundig Adviesbureau B.V., projectnummer 50831.10, 8 november 1996" (hierna: het referentieonderzoek). Volgens het college is het daarom gerechtigd de voorschriften 5.6.3 en 5.6.4, alsmede 5.7.1 tot en met 5.7.7 aan de vergunning te verbinden.
2.1.2. In voorschrift 5.6.1 is bepaald, voor zover hier van belang, dat binnen drie maanden na het in werking treden van de vergunning een eindsituatiebodemonderzoek moet worden verricht ter plaatse van de locaties B (dampontvetter), F (slibcontainers), L (bovengrondse HBO-tank met lekbak) en M (bovengrondse HBO-tank). De vermelde letters verwijzen naar de locaties zoals genoemd in het referentieonderzoek.
In voorschrift 5.6.3 is bepaald, voor zover hier van belang, dat indien uit het volgens voorschrift 5.6.1 uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de kwaliteit van de bodem ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting, anders dan als gevolg van een ongewoon voorval, is verslechterd ten opzichte van het referentieonderzoek, de vergunninghouder alle maatregelen treft ten einde de kwaliteit van de bodem te herstellen.
In voorschrift 5.6.4 is bepaald, voor zover hier van belang, dat binnen zes maanden nadat uit de rapportage als bedoeld in voorschrift 5.6.3 is gebleken dat de kwaliteit van de bodem niet in overeenstemming is met het referentieonderzoek, de vergunninghouder een evaluatieonderzoek overlegt, aangevuld met een onderzoek naar cyanide, waaruit blijkt dat de kwaliteit van de bodem in overeenstemming is met het desbetreffende referentieonderzoek.
In voorschrift 5.7.1 is bepaald dat de bodemverontreiniging met nikkel en zink op de Industriestraat 6 bij de productieruimte, gaswassers en romneyloods moet worden gemonitoord. Hiertoe moeten op de op bijlage 2 van het besluit aangegeven plaatsen peilbuizen worden gebruikt.
In voorschrift 5.7.2 is bepaald, voor zover hier van belang, dat de peilbuizen ten minste één maal per jaar worden bemonsterd. De grondwatermonsters moeten worden onderzocht op zink, nikkel, elektrische geleidbaarheid en pH.
In voorschrift 5.7.3 is bepaald dat de bemonstering en de analyse plaats moeten vinden overeenkomstig NEN 5740. Veldwerk en laboratoriumonderzoek moeten worden uitgevoerd conform de geldende NNI-normen en/of richtlijnen.
In voorschrift 5.7.4 is bepaald dat de analyseresultaten binnen twee maanden na monsterneming worden overgelegd aan het bevoegd gezag.
In voorschrift 5.7.5 is bepaald dat de peilbuizen aan de bovenzijde dienen te zijn voorzien van een doelmatige straatpot. De peilbuizen moeten in goede staat van onderhoud worden gehouden, zodat deze te allen tijde voor bemonstering bruikbaar zijn.
In voorschrift 5.7.6 is bepaald dat de peilbuizen moeten worden vrijgehouden van obstakels, zodat deze ten allen tijde bereikbaar zijn.
In voorschrift 5.7.7 is bepaald dat de kwaliteit van de bodem in overeenstemming dient te worden gebracht met de nulsituatie zoals beschreven in het referentieonderzoek, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2.1.3. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken.
2.1.4. De Afdeling stelt voorop dat, gelet op het bepaalde in artikel 8.11, tweede en derde lid, van de Wet milieubeheer, voorschriften kunnen worden gesteld ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen voor de bodem ten gevolge van het in werking zijn van de bij het bestreden besluit vergunde inrichting. Dit betreft met name het stellen van voorschriften ter voorkoming van (verdere) verontreiniging.
Voorschrift 5.6.3 verplicht vergunninghouder de bodem te herstellen van verontreinigingen die zijn ontstaan ten gevolge van activiteiten van vóór de inwerkingtreding van de aan GTO verleende revisievergunning.
Voorschrift 5.6.4 legt aan vergunninghouder een onderzoeksverplichting op die eveneens betrekking heeft op verontreinigingen die zijn ontstaan ten gevolge van activiteiten van vóór de inwerkingtreding van de aan GTO verleende revisievergunning.
De in de voorschriften 5.7.1 tot en met 5.7.7 aan vergunninghouder opgelegde monitorings- en beheersmaatregelen hebben betrekking op bestaande nikkel- en zinkverontreinigingen bij de productieruimte, gaswassers en romneyloods en zien derhalve eveneens op verontreinigingen die zijn ontstaan ten gevolge van activiteiten van vóór de inwerkingtreding van de aan GTO verleende revisievergunning.
Geen van deze voorschriften heeft tot doel de voorkoming of beperking van nadelige gevolgen voor de bodem ten gevolge van activiteiten die zullen plaatsvinden in de bij het bestreden besluit vergunde inrichting. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de desbetreffende voorschriften nodig zijn om de nadelige gevolgen die de nu vergunde inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer genomen.
De beroepsgrond slaagt.
2.2. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover de voorschriften 5.6.3 en 5.6.4, alsmede 5.7.1 tot en met 5.7.7 aan de vergunning zijn verbonden.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montferland van 21 oktober 2008, kenmerk 3463, voor zover het betreft de voorschriften 5.6.3 en 5.6.4, alsmede 5.7.1 tot en met 5.7.7;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Montferland tot vergoeding van de bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GTO Plating 's-Heerenberg B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 355,19 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro en twintig cent), waarvan € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Montferland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GTO Plating 's-Heerenberg B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009
325-578.