ECLI:NL:RVS:2009:BJ8910

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805231/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Wolfheze 2007 door college van gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Wolfheze 2007" door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Het college heeft op 30 mei 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Renkum op 28 november 2007 was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijzen nader toe te lichten en dat het college ten onrechte heeft ingestemd met de woningbouwmogelijkheid op een perceel dat zij als bos bestemd willen zien. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juni 2009 en opnieuw op 24 september 2009 behandeld. De Afdeling overweegt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben niet aangetoond dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld in de procedure en de bezwaren die zij naar voren hebben gebracht zijn niet voldoende om het besluit van het college te ondermijnen. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en verklaart de beroepen van de appellanten ongegrond.

Uitspraak

200805231/1/R2.
Datum uitspraak: 25 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2008, nr. 2007-022344, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Renkum (hierna: de raad) bij besluit van 28 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Wolfheze 2007".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2009, waar [appellanten sub 1], in de persoon van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pol, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Ruiter, ambtenaar in dienst van de gemeente.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 24 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actualisatie van het bestemmingsplan "Wolfheze 1987". Het plan heeft een grotendeels conserverend karakter met dien verstande dat een beperkt aantal ontwikkelingen mogelijk is gemaakt.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.3. De Afdeling stelt voorop dat in het kader van de onderhavige procedure uitsluitend ter beoordeling staat of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorts staat ter beoordeling of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De door [appellanten sub 1] naar voren gebrachte bezwaren die daarop geen betrekking hebben, waaronder de bezwaren in het kader van het handhavingsbeleid van de gemeente, de Wet openbaarheid van bestuur en privaatrechtelijke verhoudingen, staan in deze procedure derhalve niet ter beoordeling.
2.4. [appellanten sub 1], die woonachtig zijn aan de [locatie], betogen dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen en bedenkingen nader toe te lichten. Dit klemt volgens hen te meer, nu andere indieners van zienswijzen wel de mogelijkheid hebben gekregen hun zienswijzen nader toe te lichten.
2.4.1. In de door [appellanten sub 1] naar voren gebrachte omstandigheid dat andere indieners van zienswijzen wel in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen nader toe te lichten, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure die voor het horen is gevolgd onzorgvuldig is verlopen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de raad naar voren heeft gebracht dat alle indieners van zienswijzen een uitnodiging is verzonden voor een hoorzitting op 21 november 2006 met het verzoek schriftelijk te reageren indien betrokkenen gehoord wensten te worden, maar dat [appellanten sub 1] hiervan geen gebruik hebben gemaakt. In hetgeen [appellanten sub 1] naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen.
2.5. [appellanten sub 1] betogen dat het college ten onrechte heeft ingestemd met de woningbouwmogelijkheid achter hun woning op het perceel, gelegen tussen de percelen Balijeweg 2 en 4 (hierna: perceel A 1214). Zij voeren daartoe aan dat dit perceel overeenkomstig de feitelijke situatie als bos had moeten worden bestemd. In dit verband stellen zij dat het plangebied in het Natura 2000-gebied Veluwe ligt. Voorts betogen zij dat de woningbouwmogelijkheid in strijd is met het gemeentelijke groenstructuurplan van de gemeente Renkum van januari 2004 (hierna: het groenstructuurplan). [appellanten sub 1] brengen daarnaast naar voren dat op de plankaart bij het voorgaande bestemmingsplan "Wolfheze 1987" een waarmerk ontbreekt waaruit blijkt dat het college destijds goedkeuring heeft verleend aan deze kaart. Derhalve is onduidelijk of de bouwmogelijkheid op perceel A 1214 onder het voorgaande plan reeds bestond. In dit verband beroepen zij zich op een door hen overgelegde kaart. Tot slot staat de thans toegekende bestemming "Wonen" volgens [appellanten sub 1] in de weg aan vrije verkoop van hun woning aan de [locatie].
2.6. Het college stelt zich op het standpunt dat onder het vorige plan reeds een woonbestemming met bouwmogelijkheid aan het perceel A 1214 was toegekend en heeft geen aanleiding gezien op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7. Blijkens de plankaart bij het onderhavige plan is aan het perceel A 1214 de bestemming "Wonen" toegekend en is voor dit perceel een bouwvlak opgenomen.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, sub 1, onder a, van de planvoorschriften is binnen dit bouwvlak de bouw van één woning toegestaan. Ingevolge de plankaart bij het bestemmingsplan "Wolfheze 1987" waren in dit plan aan het perceel de bestemmingen "Achtererf" en "Voorerf" toegekend en was voor dit perceel voorts een bouwvlak opgenomen met de bestemming "Wonen" ten behoeve van de bouw van één woning.
2.7.1. [appellanten sub 1] hebben op zichzelf terecht naar voren gebracht dat op de eerste door de raad ingebrachte plankaart bij het bestemmingsplan "Wolfheze 1987" een goedkeuringswaarmerk van het college ontbrak. Na de zitting van 10 juni 2009 heeft de Afdeling het onderzoek heropend, waarna de raad een kopie van de plankaart bij dit plan met daarop het goedkeuringswaarmerk van het college heeft overgelegd. Het origineel daarvan is ter zitting van 24 september 2009 door het college getoond, alwaar de Afdeling heeft vastgesteld dat het origineel overeenstemt met de door de raad ingezonden kopie. Met betrekking tot een door [appellanten sub 1] overgelegde stuk, waarvan zij stellen dat het een plankaart betreft, stelt de Afdeling vast dat dit een kopie van de kaart betreft die behoort bij de koopakte van hun woning. Aan de hand van deze kopie kan niet worden vastgesteld van welke kaart dit eventueel een uitsnede zou kunnen zijn. Blijkens het goedkeuringswaarmerk op de plankaart bij het bestemmingsplan "Wolfheze 1987" heeft het college deze kaart met de bijbehorende voorschriften op 12 augustus 1988 goedgekeurd. Deze plankaart in combinatie met de bijbehorende voorschriften geeft derhalve de planologische situatie weer zoals deze bestond onder vigeur van het vorige bestemmingsplan.
2.7.2. Onder het bestemmingplan "Wolfheze 1987" waren aan het perceel A1214 de bestemmingen "Achtererf" en "Voorerf" toegekend. Voorts was voor dit perceel een bouwvlak opgenomen met de bestemming "Wonen" ten behoeve van de bouw van één woning. Derhalve was het, anders dan [appellanten sub 1] hebben gesteld, onder het bestemmingsplan "Wolfheze 1987" reeds mogelijk op het perceel A 1214 een woning te realiseren. Met het thans voorliggende plan wordt voor het perceel A 1214 derhalve niet voorzien in wezenlijk andere of ruimere mogelijkheden ten opzichte van het vorige plan, namelijk de bouw van één woning. De ligging alsmede de goot- en de nokhoogte komen eveneens overeen met hetgeen in het bestemmingsplan "Wolfheze 1987" is opgenomen. Overigens is namens de raad ter zitting van 10 juni 2009 naar voren gebracht dat ook indien onder het vorige plan aan het perceel A 1214 een bestemming "Bos" was toegekend, het gezien de bebouwingsmogelijkheden in de omgeving van dit perceel, in de rede had gelegen een bouwmogelijkheid aan het perceel A 1214 toe te kennen.
2.7.3. Blijkens kaart 1 bij het groenstructuurplan waarop het groen in de hoofdstructuur is weergegeven, is aan het perceel A 1214 de aanduiding 'bebouwing' toegekend. Blijkens kaart 2 van het groenstructuurplan, waarop het groen in de wijken is weergegeven, is aan dit perceel tevens de aanduiding 'vrijstaande bebouwing in bos' toegekend. Het groenstructuurplan staat niet in de weg aan het realiseren van woonbebouwing in gebieden met dergelijke aanduidingen. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met het groenstructuurplan. Daarnaast valt het plangebied blijkens het ontwerpbesluit tot aanwijzing van het gebied Veluwe als Natura 2000-gebied buiten dit natuurgebied, zodat het dienaangaande door [appellanten sub 1] gestelde feitelijk onjuist is.
2.8. Voorts kan de Afdeling [appellanten sub 1] niet volgen in hun betoog dat hun woning ten gevolge van het plan niet meer vrij verkoopbaar zou zijn. Zij hebben deze stelling ook niet nader gemotiveerd. Wat de door [appellanten sub 1] gestelde nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning betreft, zo daarvan al sprake zou kunnen zijn, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college hieraan bij de afwegingen van de belangen doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.9. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1] naar voren hebben gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met de op het perceel A 1214 toegelaten bouwmogelijkheid heeft kunnen instemmen.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het door hen aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.11. [appellant sub 2], woonachtig aan de [locatie 2], brengt naar voren dat het college zijn bedenkingen onjuist heeft samengevat en onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. Daarnaast betoogt hij dat in de nota "reacties op de zienswijzen en bestemmingsplanwijzigingen" de passage "en het naastgelegen terrein Barenbrug" is doorgehaald. Dit betekent volgens [appellant sub 2] dat besloten is dit terrein binnen het plan te brengen, hetgeen ten onrechte niet in doorgevoerd op de plankaart. Voorts voert hij aan dat het perceel gelegen achter de Duitsekampweg 36 ten onrechte niet in het plan is opgenomen. Hiertoe voert hij aan dat dit perceel is gelegen in een EHS verwervingszone en dat het perceel in gebruik is voor agrarische doeleinden. Door deze gronden niet in het plan op te nemen wordt meegewerkt aan nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Gelet hierop had aan dit perceel in het onderhavige plan de bestemming "Agrarische doeleinden" moeten worden toegekend, aldus [appellant sub 2].
2.12. Het college heeft geen aanleiding gezien op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden en heeft naar voren gebracht dat de gronden achter het perceel aan de Duitsekampweg 36 in een ander bestemmingsplan zullen worden opgenomen.
2.13. Dat Afdeling stelt voorop dat artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht zich er niet tegen verzet dat het college de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van de bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het college heeft in de reactie op de bedenkingen aangegeven dat de gronden waarop de bedenkingen van [appellant sub 2] deels betrekking hebben buiten het plangebied vallen en dat deze gronden in een afzonderlijk plan zullen worden opgenomen. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de bedenkingen van [appellant sub 2] onjuist heeft samengevat of onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd.
2.14. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] omtrent de in de nota "reacties op de zienswijzen en bestemmingsplanwijzigingen" doorgehaalde passage "en het naastgelegen terrein Barenburg", overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens deze nota was het in de ontwerpfase van het bestemmingsplan de verwachting dat het bedrijf Barenburg zou verhuizen naar een andere locatie en dat op de huidige locatie van het bedrijf woningbouw zou worden ontwikkeld. Inmiddels is duidelijk geworden dat het bedrijf op de huidige locatie gevestigd zal blijven. Gelet hierop is de verwijzing naar de woningbouwlocatie Barenburg in de toelichting komen te vervallen en is deze passage in de nota "reactie op de zienswijzen en bestemmingsplanwijzigingen" doorgehaald. Anders dan [appellant sub 2] kennelijk meent, is hiermee derhalve niet bedoeld het terrein onder het onderhavige plan te brengen en de plankaart in deze zin aan te passen.
2.15. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de gronden achter het perceel aan de Duitsekampweg 36 in een ander bestemmingsplan zullen worden opgenomen. De omstandigheid dat deze gronden zijn gelegen binnen de EHS verwervingszone brengt niet met zich dat deze gronden reeds op grond daarvan in het onderhavige plan dienden te worden opgenomen. Nu de gronden achter het perceel aan de Duitsekampweg 36 buiten het onderhavige plan vallen, worden, anders dan [appellant sub 2] kennelijk meent, met dit plan ter plaatse geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
2.16. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het door hem aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009
45-575.